4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de verdachte op 8 augustus 2017 seksuele handelingen heeft verricht met de aangeefster tijdens een huisbezoek. De aangeefster heeft verklaard dat dokter [verdachte] op haar kwam toen zij op de bank zat en dat hij zijn penis in haar vagina bracht. De verdachte bekent de vaginale penetratie.
Feit 1
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 Sr moet worden beoordeeld of de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen buiten bewustzijn is geweest of dat zij in een fysiek weerloze toestand heeft verkeerd. Uit niets blijkt derhalve dat de aangeefster ten tijde van het seksueel contact bewusteloos was of in staat van lichamelijke onmacht verkeerde.
De vraag is dan ook of de aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert in de staat tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
De rechtbank kan niet vaststellen of de aangeefster zodanig onder invloed van alcohol en medicatie was op het moment van de geslachtsgemeenschap, dat zij verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn. Het onderzoek ter terechtzitting en het dossier bieden onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat hiervan sprake was bij de aangeefster. De enkele vaststelling dat de aangeefster die dag (voordat de geslachtsgemeenschap plaatsvond) alcohol had genuttigd en medicatie had gebruikt, is daarvoor onvoldoende. Het alcoholpromillage van de aangeefster is niet bekend en het dossier bevat geen toxicologische gegevens. Niet is vastgesteld hoeveel alcohol de aangeefster in haar bloed had en welke medicatie zij had geslikt.
Er zijn in het dossier juist aanknopingspunten te vinden die erop wijzen dat de aangeefster niet in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Zo is de aangeefster bij de rechter-commissaris bevraagd over hoe zij zich voelt na het drinken van de hoeveelheid bier die zij op 8 augustus 2017 had gedronken en over de uitwerking hiervan op haar. Op de vraag van de raadsman hoe de aangeefster zich voelt als zij 2 blikken bier heeft gedronken, heeft zij, zakelijk weergegeven, geantwoord dat zij zich dan niet meer zo paniekerig voelt. Op die dag vroeg zij dokter [verdachte] om hulp. De aangeefster was helemaal in paniek. De aangeefster heeft toen dokter [verdachte] gebeld met het verzoek te komen. Zij had daarna twee of drie blikken bier gedronken. Daar werd zij rustiger van. Op de vraag van de rechter-commissaris of de aangeefster dronken was, heeft zij ontkennend geantwoord.
De verdachte heeft verklaard dat de aangeefster volstrekt helder, in medische termen ‘compos mentis’ was. Volgens de verdachte was ze iemand die op een volstrekt normale manier de deur opende en verder gewoon normaal was. Ze was niet ladderzat of ‘onder de pillen’. De verdachte heeft met de aangeefster gesproken over haar medicatie, omdat er twijfel bestond over wat ze wel en niet nam. Kortom, uit deze verklaringen kan niet worden afgeleid dat de aangeefster dronken was en dat de drank effect heeft gehad op haar bewustzijn.
Volledigheidshalve stelt de rechtbank nog vast dat niet is gebleken dat de aangeefster niet in staat was om haar wil te bepalen, waarbij in het midden kan blijven of een andersluidend oordeel op basis van de tenlastelegging tot een veroordeling had kunnen leiden.
Het vorenstaande moet ertoe leiden dat de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 is ten laste gelegd.
Feit 2
De ontuchtige handelingen die de verdachte worden verweten betreffen ‘het betasten van de (blote) borsten van de aangeefster [naam aangeefster] en/of het betasten van haar vagina’. De verdachte heeft, zoals hiervoor onder feit 1 reeds is overwogen, bekend dat hij de aangeefster vaginaal heeft gepenetreerd. Dat hij de aangeefster heeft gevingerd of haar vagina heeft betast heeft hij echter stellig ontkend. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de borsten van de aangeefster heeft aangeraakt, maar hij ontkent dat deze handeling een seksuele strekking had. Volgens de verdachte heeft de aangeefster haar borsten laten zien, nadat zij had aangegeven dat zij last had van haar borst.
Voor het betasten van de vagina bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs. De verdachte heeft dit, zoals gezegd, ontkend en de aangeefster heeft daarover wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft zij in eerste instantie bij de politie verklaard dat dokter [verdachte] haar gevingerd zou hebben. Later weet zij dat niet meer zeker. En in haar laatste verklaring zegt zij op het moment dat zij door de politie met de ontkennende verklaring op dat punt van de verdachte wordt geconfronteerd, dat het zou kunnen dat [verdachte] haar niet heeft gevingerd, maar dat hij wel heeft gevoeld. De wisselende verklaringen van de aangeefster zijn voor de rechtbank onvoldoende om tot bewezenverklaring te kunnen komen van het betasten/vingeren van de vagina. Er bevinden zich geen andere bewijsmiddelen in het dossier, op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel zou kunnen komen.
Over het betasten van de borsten bestaat geen discussie. Dat de verdachte de borsten van de aangeefster heeft aangeraakt
anders dan in het kader van medisch onderzoek, acht de rechtbank echter evenmin bewezen. Ook daar heeft de aangeefster wisselend over verklaard. Zo heeft zij aanvankelijk bij de politie verklaard dat haar borsten door dokter [verdachte] werden betast. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster echter op vragen van de verdediging over de wijze waarop het onderzoek aan haar borsten plaatsvond en of het juist is dat zij haar truitje had opgetild, geantwoord dat, zakelijk weergegeven, zij haar truitje heeft opgetild en dat dokter [verdachte] haar borsten heeft aangeraakt, zoals een dokter dat doet. In het dossier bevindt zich onvoldoende bewijs dat het betasten van de blote borsten van de aangeefster als ontucht in de zin van artikel 249 Sr kan worden gekwalificeerd.
In dat verband overweegt de rechtbank nog dat de verdachte van begin af aan open kaart heeft gespeeld. Hij heeft bekend dat hij de aangeefster vaginaal heeft gepenetreerd en hij heeft verklaard dat hij aan de borsten van de aangeefster heeft gevoeld in het kader van medisch onderzoek, zonder seksuele bedoelingen. Met de raadsman ziet de rechtbank dan ook niet in welk belang de verdachte zou hebben gehad bij het ontkennen van het betasten van de vagina en borsten (anders dan in medische zin). Op het moment van het afleggen van zijn verklaringen, wist de verdachte nog helemaal niet welke verwijten hem later zouden worden gemaakt. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte dan ook betrouwbaar.
Alleen het penetreren van de vagina van de aangeefster zou bewezen kunnen worden. De verdachte heeft die seksuele handeling bekend en hij heeft toegegeven daarmee verschrikkelijk de fout in te zijn gegaan. Het had volgens de verdachte nooit mogen gebeuren. De steller van de tenlastelegging heeft er echter niet voor gekozen om deze seksuele handeling ook in feit 2 ten laste te leggen. Wat wel ten laste is gelegd kan, zoals reeds hiervoor is overwogen, niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De verdachte dient daarom ook van feit 2 te worden vrijgesproken.