6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende bijna drie jaar het stoffelijk overschot van zijn moeder, [naam moeder] , in zijn eigen huis verborgen. Daarnaast heeft de verdachte geen melding gemaakt bij de juiste instanties van haar overlijden met als gevolg dat de AOW-en pensioenuitkering van zijn moeder bleven doorlopen, en hij het geld, een totaalbedrag van € 70.000,00, in eigen zak kon steken.
De verdachte stelt het lichaam van zijn moeder te hebben verborgen, omdat dit haar laatste wens was. Zij zou een paar dagen voor haar overlijden éénmaal tegen hem hebben gezegd dat hij het tegen niemand moest vertellen als zij zou zijn overleden. Verdachte denkt dat zij dit heeft gezegd, zodat hij op dezelfde financiële voet zou kunnen doorleven als hij toen deed. Of dit daadwerkelijk de achterliggende gedachte was, weet de verdachte niet, want hij heeft op dat moment niet doorgevraagd. Het onderwerp is daarna ook niet meer ter sprake gekomen. Ook eerder was er niet over gesproken. De financiële situatie was geen onderwerp van gesprek tussen moeder en zoon. Evenmin hebben zij ooit besproken wat er op financieel gebied moest gebeuren bij onverhoopt overlijden van óf moeder óf zoon. Ook heeft verdachte na het uiten van de woorden door moeder niet geprobeerd de bedoeling of betekenis van die woorden bij moeder te achterhalen. Hij heeft dit onderwerp niet verder besproken of uitgediept.
Verdachte interpreteert de woorden van zijn moeder als een laatste wens waaraan hij – koste wat het kost – tegemoet diende te komen. Verdachte is alleen zélf degene die zegt deze woorden van zijn moeder te hebben gehoord. Hij heeft het haar niet laten opschrijven of laten vastleggen in beeld en/of geluid via zijn mobiele telefoon.
De rechtbank moet het doen met de enkele verklaring van verdachte dat zijn moeder daadwerkelijk deze uitspraak heeft gedaan. Zijn verhaal is niet te verifiëren, ook niet door eerdere uitlatingen van moeder aan derden over de moeilijke financiële situatie waarin zij en verdachte zouden verkeren. Bovendien is niet duidelijk geworden hoe en of moeder de financiële situatie kon inschatten, omdat zij al vijftien jaar het beheer van haar bankrekening had overgedragen aan verdachte. Verdachte verklaarde dat zij wel af en toe keek naar haar bankafschriften, maar heeft niet aangegeven dat moeder ook inzicht had in haar én verdachtes financiële situatie.
Bovendien valt zonder nadere toelichting niet te begrijpen dat moeder met die enkele zin zou hebben bedoeld dat verdachte haar stoffelijk overschot zou moeten verbergen en de instanties niet van haar overlijden op de hoogte moest stellen. De door moeder geuite wens sluit zelfs niet uit dat zij bedoeld kan hebben dat zij wenste in stilte te worden begraven.
Verklaringen van verdachte en/of derden die buiten de zittingszaal voor en na de behandeling van deze zaak zijn gegeven, kunnen geen gewicht in de schaal leggen. Verdachte heeft tijdens de behandeling – na meermalen daartoe te zijn bevraagd – aangegeven dat zijn moeder alleen heeft gezegd dat hij het niemand moest vertellen als zij dood was én aangegeven dat hij er niet verder over heeft gesproken. Andere gesprekken tussen moeder en verdachte blijken niet uit het dossier en de verklaring van verdachte. Het dossier bevat ook geen enkel aanknopingspunt dat zijn moeder dominant was en dat hij dus niet anders kon dan haar wens te gehoorzamen, zoals in de media wel werd gesuggereerd. Ook verdachte heeft daar bij de politie en ter zitting niets over gezegd.
De rechtbank is van oordeel dat een mogelijke verklaring voor de verstrekkende consequenties die verdachte heeft verbonden aan de gestelde uitspraak van moeder ook gelegen kan zijn in een financieel motief van hem zelf. Verdachte wilde niet aan ‘de bedelstaf’ geraken, zoals hij op de zitting verklaarde. Uit principiële overwegingen heeft verdachte nooit gewerkt. Hij was het gewend om van zijn bijstandsuitkering en de uitkeringen van zijn moeder te leven en was niet van plan om het met minder te doen. Verdachte heeft nagelaten informatie in te winnen over de hoogte van zijn uitkering en de hoogte van de zorg- en huurtoeslag ná overlijden van zijn moeder. Bij hem had het idee postgevat dat hij van zijn lopende uitkering niet rond kon komen, dat hij zou moeten verhuizen en in een klein huis zou moeten wonen en dat hij een of meerdere katten zou moeten wegdoen. Kennelijk wilde verdachte zijn uitgaven niet in overeenstemming brengen met zijn (toekomstige) inkomsten uit een uitkering en toeslagen. Illustratief hiervoor is dat verdachte niet bereid bleek een van zijn BMW’s weg te doen.
Overigens moet worden opgemerkt dat verdachte ten onrechte een volstrekt verkeerd beeld had van zijn eigen financiën. Zoals inmiddels blijkt, is hij prima in staat om van een bijstandsuitkering voor alleenstaanden rond te komen; hij woont nog altijd in hetzelfde huis en heeft nog steeds meerdere katten. Maar daarbij komt dat zijn financiële situatie destijds al helemaal niet in de buurt van ‘de bedelstaf’ kwam: nog los van het feit dat hij twee auto’s had – een luxe die veel mensen met een bijstandsuitkering zich niet kunnen veroorloven – hield hij destijds blijkens het dossier per maand zo’n 1000 euro over na aftrek van alle vaste lasten.
Verdachte heeft (en naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate) om een financieel motief, bewust en koelbloedig de keuze gemaakt om het lichaam van zijn moeder te verbergen en haar geen begrafenis te geven. De rechtbank is van oordeel dat daaruit een grote mate van disrespect volgt voor (het stoffelijk overschot van) zijn moeder en/of haar familieleden en kennissen. Hij heeft haar lichaam na haar overlijden eerst een paar dagen laten liggen totdat hij zag dat haar lichaam begon op te zwellen en uit elkaar dreigde te spatten. Toen heeft hij haar lichaam ingepakt in plastic folie en, naar eigen zeggen, met hangen en wurgen in een tot kist omgebouwde kledingkast gekregen. De bevindingen van het radiologisch onderzoek spreken van een mogelijke schouderfractuur en ontwrichting van meerdere gewrichten, waarschijnlijk postmortaal, dus dat lijkt bij elkaar te passen. Deze kist heeft hij vervolgens hermetisch afgesloten en van zijn moeders slaapkamer verplaatst naar een kleine slaapkamer die nauwelijks in gebruik was. De slaapkamer van verdachtes moeder was immers zo groot dat hij daar nog wel andere dingen mee kon doen, aldus verdachte. Het zou zonde zijn die voor de kist te gebruiken. De kist plaatste hij op kranten en een matras zodat die het vocht konden opnemen dat uit de kist zou lekken en de stank verbloemde hij met geurmiddelen. Op de kist werd een kleedje gelegd en later een stereo-installatie geplaatst.
Als het aan verdachte lag moest dit (voorlopig) de laatste rustplaats van zijn moeder zijn.
Verdachte is bij dit alles zeer planmatig en weloverwogen te werk gegaan. Hij heeft een bewuste keuze gemaakt en minutieus in een schrift beschreven wat hij heeft gedaan. Daarnaast omschreef hij tot in detail wat hij zou zeggen als hij dreigde betrapt te worden door de buren, familieleden of zelfs door een inbreker. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de hele gang van zaken tot in detail heeft opgeschreven omdat hij wilde dat de waarheid voor de rechtbank goed op papier zou staan. De rechtbank acht deze reden niet geloofwaardig, omdat hij uitgerekend het belangrijkste detail, namelijk de wens van zijn moeder en hoe zij hier invulling aan wilde geven, niet door haar heeft laten opschrijven of op een andere wijze heeft vastgelegd. Het is naar het oordeel van de rechtbank onvoorstelbaar dat zijn moeder deze rustplaats voor ogen had toen zij zou hebben gezegd dat hij haar overlijden stil moest houden.
De handelingen van verdachte getuigen – in tegenstelling tot hetgeen ook zijn advocaat betoogde – juist van zeer weinig respect naar zijn moeder en naar de mensen die van haar afscheid hadden willen nemen. Elk mens verdient het, ook na de dood, om met respect en integer behandeld te worden. Het in een kast duwen van een overledene, die kast weg te stoppen en te hopen dat niemand er ooit nog naar vraagt, is alles behalve dat. De verdachte lijkt dat, tot op de dag van vandaag, eigenlijk niet in te zien. Met als verontschuldiging dat het toch de wens van moeder was, lijkt hij het eigenlijk normaal te vinden. Bij de politie verklaarde hij bovendien dat hij het een tweede keer weer zo zou doen. En ter zitting gaf hij aan dat hij eigenlijk nog steeds boos was op de buurvouw die uiteindelijk uit bezorgdheid een melding bij de politie had gedaan: waar bemoeide zij zich mee?
De rechtbank vindt deze houding van verdachte verontrustend. Dat geldt ook voor het feit dat hij, als moeder uiteindelijk begin 2017 - vier jaar na haar overlijden - wordt bijgezet bij haar man in het graf, er niet bij is om zijn respect te tonen.
Het gedrag op zich en de uitlatingen van verdachte daarover roepen wellicht ook de vraag op of verdachte niet ‘gestoord’ is? Wat verdachte gedaan heeft is zó bizar, dat doet een ‘normaal;’ mens toch niet?
Hoewel de aard van de handelingen een dergelijke stoornis wellicht doet vermoeden, zijn er in dit geval toch geen aanwijzingen dat verdachte niet wist wat hij deed of dat hij vanuit een of andere stoornis daartoe gedreven werd. Sterker nog; verdachte is juist zeer weloverwogen en beredeneerd te werk gegaan. Hij heeft alles tot in detail uitgedacht én vastgelegd. Ook de Reclassering merkt op dat verdachte een heldere en vrij rationele indruk maakt. Er is geen aanleiding om hem psychisch te laten onderzoeken of behandelen. De rechtbank zal de verdachte dan ook volledig verantwoordelijk houden voor wat hij heeft gedaan.
De vraag is vervolgens hoe de bewezenverklaarde feiten bestraft moeten worden.
Op het verbergen van een stoffelijk overschot, het schenden van de plicht tot gegevensverstrekking en verduistering, staat als strafmaximum een gevangenisstraf van respectievelijk twee, vier en drie jaren. Als het gaat om de ten onrechte ontvangen geldbedragen, heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat fraude met een benadelingsbedrag tot € 70.000,00 doorgaans wordt bestraft met een taakstraf of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Die oriëntatiepunten bieden hier echter weinig houvast, gelet op het uitzonderlijke karakter van deze zaak. Het gaat hier niet om een doorsnee uitkeringsfraude. Verdachte heeft om de fraude te plegen niet slechts formulieren vals ingevuld, zoals meestal het geval is, maar ook het stoffelijk overschot van zijn eigen moeder verborgen gehouden, waardoor zij geen passende begrafenis kon krijgen. Omwonenden, kennissen en/of familie hebben geen afscheid van haar kunnen nemen. Hij heeft zijn moeder het respect en de integriteit misgund, die zij, ook na haar dood, verdiende. Bij dat handelen past naar het oordeel van de rechtbank geen taakstraf, maar enkel een gevangenisstraf.
De rechtbank houdt daarbij tevens rekening met de omstandigheid dat de verdachte zijn moeder gedurende bijna drie jaren verborgen heeft gehouden en deze toestand niet uit eigen beweging heeft beëindigd, maar juist alles in het werk heeft gesteld om dit verborgen te houden. Dankzij een melding van een buurtbewoner, die zich zorgen maakte over [naam moeder] – een te nieuwsgierige buurvrouw in de ogen van verdachte - is de situatie uiteindelijk aan het licht gekomen. Hoewel dat wellicht niet primair de bedoeling was van verdachte, heeft hij hierdoor bovendien aan instanties de mogelijkheid ontnomen om zorgvuldig onderzoek te doen naar de doodsoorzaak van moeder. Vanwege de ouderdom en de staat van het lichaam heeft vaststelling van de doodsoorzaak nu niet meer kunnen plaats vinden. Aanwijzingen voor een niet-natuurlijke dood zijn overigens uit het dossier niet gebleken.
De verdachte heeft uit eigen financieel gewin gehandeld en is bovendien niet in staat gebleken om het door hem veroorzaakte nadeel bij de genoemde instellingen ongedaan te maken. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat hierdoor wel degelijk andere burgers zijn benadeeld: doordat er ten onrechte pensioen is uitgekeerd uit de pot die voor alle oud-mijnwerkers bedoeld was, zijn andere pensioengerechtigden gedupeerd. De uitkering van AOW berust op de solidariteitsgedachte; de verdachte heeft zich daar niets aan gelegen gelaten; het enige dat voor hem telde was dat hij voldoende geld zou hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de berechting met een half jaar is overschreden. De rechtbank acht deze overschrijding in het licht van de aard en omvang van de onderliggende zaak – met diverse forensische en financiële onderzoekshandelingen – verklaarbaar, aanvaardbaar en dusdanig beperkt dat kan worden volstaan met de enkele constatering ervan.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend.