ECLI:NL:RBLIM:2018:5515

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
04 6442774/CV 17-8589
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een persoonsgebonden budget (PGB) door zorgkantoor VGZ

In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. een bedrag van € 15.251,77 van de gedaagde partij, die een persoonsgebonden budget (PGB) had ontvangen voor zorg. De procedure begon met een terugvorderingsbeschikking van 26 mei 2015, waarin werd vastgesteld dat de gedaagde teveel PGB had ontvangen. De gedaagde had verantwoording afgelegd voor een deel van het ontvangen bedrag, maar VGZ had aanvullende informatie nodig om de verantwoording volledig te kunnen beoordelen. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie, ontving VGZ deze niet van de gedaagde partij. De gedaagde stelde dat hij niet in staat was om bezwaar te maken tegen de terugvorderingsbeschikking vanwege zijn medische situatie en dat zijn contactpersoon, de heer B. Lemmers van Stichting Cedere Zorg, namens hem bezwaar had gemaakt.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet tijdig bezwaar had ingediend tegen de terugvorderingsbeschikking, waardoor deze formele rechtskracht had gekregen. De rechter concludeerde dat VGZ een aantal fouten had gemaakt in de communicatie met de gedaagde en zijn contactpersoon, maar dat dit niet betekende dat de gedaagde niet verplicht was om het teveel ontvangen PGB terug te betalen. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe, maar wees de gevorderde incassokosten af, omdat VGZ niet eerst het herzieningsverzoek had behandeld voordat zij het incassotraject opstartte. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 13.544,35, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6442774 \ CV EXPL 17-8589
Vonnis van de kantonrechter van 13 juni 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VGZ ZORGKANTOOR B.V., t.h.o.d.n. ZORGKANTOOR NIJMEGEN, ZORGKANTOOR MIDDEN-BRABANT, ZORGKANTOOR NOORD-OOST-BRABANT, ZORGKANTOOR NOORD-LIMBURG, ZORGKANTOOR MIDDEN-LIMBURG EN ZORGKANTOOR ZUID-LIMBURG, ZORGKANTOOR NOORD MIDDEN LIMBURG,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor Van Arkel,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.B.J.G.M. Schyns.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VGZ was als zorgkantoor belast met de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) met betrekking tot de toekenning van een persoonsgebonden budget (PGB) voor het inkopen van zorg.
2.2.
VGZ heeft bij beschikking van 7 juli 2014 over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aan [gedaagde partij] een PGB-bedrag toegekend van € 20.086,67 en zij heeft dit bedrag in voorschotten aan [gedaagde partij] uitgekeerd.
2.3.
[gedaagde partij] heeft over het eerste halfjaar van 2014 verantwoording afgelegd voor een totaalbedrag van € 6.210,00. Bij brief van 12 augustus 2014 heeft VGZ aan [gedaagde partij] meegedeeld dat zij voornoemd bedrag van € 6.210,00 heeft goedgekeurd.
2.4.
Bij brief van 19 december 2014 nodigt VGZ [gedaagde partij] uit om verantwoording af te leggen over het tweede halfjaar van 2014. Op 22 januari 2015 stuurt VGZ [gedaagde partij] een herinnering, waarna VGZ een verantwoordingsformulier over het tweede halfjaar 2014 ontvangt. [gedaagde partij] legt verantwoording af over een bedrag van € 13.878,03.
2.5.
Bij brief van 23 februari 2015 geeft VGZ aan dat zij het formulier van [gedaagde partij] nog niet kan afhandelen omdat zij meer informatie nodig heeft. VGZ verzoekt aan [gedaagde partij] om de volgende informatie aan te leveren: een zorgovereenkomst, een beschrijving van de geboden zorg, declaratieformulieren, facturen en betaalwijzen.
Op 16 maart 2015 stuurt VGZ [gedaagde partij] een herinnering.
2.6.
Bij brief van 19 mei 2015 keurt VGZ de verantwoording over het tweede halfjaar van 2014 af omdat zij de gevraagde informatie niet van [gedaagde partij] heeft ontvangen. [gedaagde partij] wordt in staat gesteld om hierover contact met VGZ op te nemen.
2.7.
Bij beschikking van 26 mei 2015 vordert VGZ een bedrag van € 13.878,03 van [gedaagde partij] terug. Tegen deze beschikking was bezwaar mogelijk tot uiterlijk
7 juli 2015.
2.8.
Bij brief van 9 juni 2015 heeft de heer B. Lemmers van de Stichting Cedere Zorg (de zorgverlener van [gedaagde partij] ) aan VGZ gevraagd om aan te geven waarom er een gedeeltelijk afwijzing van het PGB heeft plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de brief van 9 juni 2015 reageert VGZ bij brief van 22 juni 2015 die zij aan [gedaagde partij] stuurt. In die brief geeft VGZ aan dat zij de gevraagde informatie nog steeds niet heeft ontvangen. Zij wijst [gedaagde partij] op de mogelijkheid om een herzieningsverzoek in te dienen. In juli 2015 stuurt [gedaagde partij] stukken aan VGZ.
2.9.
VGZ geeft haar vordering op [gedaagde partij] uit handen aan Cannock Chase Incasso, die [gedaagde partij] op 29 maart 2016 een eerste aanmaning stuurt.
2.10.
Bij brief van 17 januari 2017 deelt VGZ aan [gedaagde partij] onder meer mee dat [gedaagde partij] in juli 2015 stukken ter onderbouwing van zijn verantwoording heeft ingezonden. Deze stukken beschouwt VGZ als een herzieningsverzoek. VGZ biedt haar excuses aan voor de late reactie op de door [gedaagde partij] ingezonden stukken. In diezelfde brief deelt VGZ mee dat zij de ingezonden stukken niet in behandeling kan nemen.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 15.251,77 (bestaande uit een hoofdsom van € 13.544,35, € 605,79 aan rente en incassokosten ten bedrage van € 1.101,63), vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag de terugvorderingsbeschikking van
25 mei 2015. Daarin is bepaald dat [gedaagde partij] teveel PGB heeft ontvangen en € 13.544,35 aan VGZ dient terug te betalen. Tegen deze beschikking is volgens VGZ niet tijdig bezwaar gemaakt zodat deze in kracht van gewijsde is gegaan. Stukken die [gedaagde partij] in juli 2015 heeft ingestuurd zijn aangemerkt als een herzieningsverzoek. Het herzieningsverzoek is afgewezen omdat de door VGZ gevraagde documenten niet waren ingediend.
4.2.
[gedaagde partij] betwist dat hij zou hebben verzuimd om het door hem ontvangen
PGB-bedrag op de juiste wijze te verantwoorden. Alle zorg waar hij op basis van de toekenningsbeschikking recht op had, heeft hij ontvangen en kan hij verantwoorden.
Bij schrijven van 9 juni 2015 heeft de heer B. Lemmers van de Stichting Cedere Zorg bezwaar namens [gedaagde partij] ingesteld tegen de beschikking van 26 mei 2015. [gedaagde partij] is zelf niet in staat om bezwaar te maken gezien zijn uitermate belabberde medische situatie.
Ook daarna heeft Lemmers nog herhaaldelijk met VGZ en haar incassogemachtigde gecorrespondeerd en geprotesteerd tegen de claim. VGZ heeft zich hier niets van aangetrokken en bleef [gedaagde partij] bestoken met aanmaningen. Het verzoek van Lemmers aan de incassogemachtigde om de correspondentie via hem te laten verlopen werd volkomen genegeerd.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
In de eerste plaats dient te worden vastgesteld of [gedaagde partij] - tijdig - bezwaar heeft ingediend tegen de terugvorderingsbeschikking van 26 mei 2015.
[gedaagde partij] is van mening dat de brief van de heer B. Lemmers van 9 juni 2015 als een bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. In deze brief - overgelegd als productie 5 bij antwoord - schrijft de heer Lemmers het volgende:
“(…) De heer [gedaagde partij] ontving van u een schrijven over een deels terugbetalen van zijn PGB. Dit begrijpen wij niet. Cliënt heeft bij ons zijn zorg ingekocht en gekregen.
Hij heeft verantwoording afgelegd en de reden van afwijzing, in ieder geval gedeeltelijk, is voor ons niet duidelijk. Wij willen de heer [gedaagde partij] hierin graag ondersteunen en verzoeken u aan te geven waarom er een gedeeltelijke afwijzing heeft plaatsgevonden.
Mochten er bepaalde stukken (alsnog) te worden toegezonden dan vernemen wij dat graag van u. (…)”
Naar het oordeel van de kantonrechter wordt in deze brief verzocht om uit te leggen waarom er PGB moet worden terugbetaald en is men bereid om desgewenst nog nadere stukken in te dienen. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde partij] hiermee beoogde om formeel bezwaar in te dienen. Op de brief is door VGZ gereageerd bij schrijven van 22 juni 2015. VGZ legt in haar reactie uit dat zij op 23 februari 2015 en op 16 maart 2015 extra gegevens bij [gedaagde partij] heeft opgevraagd maar deze nooit heeft ontvangen. In die brief wordt [gedaagde partij] eveneens de mogelijkheid geboden om een herzieningsverzoek in te dienen bij de afdeling Verantwoordingen van het Zorgkantoor. [gedaagde partij] heeft dit kennelijk gedaan, getuige de brief van de heer Lemmers van 11 augustus 2015 (die VGZ stelt nooit te hebben ontvangen) en het feit dat VGZ bij brief van 17 januari 2017 aangeeft dat zij stukken die in juli 2015 door [gedaagde partij] zijn ingestuurd, als herzieningsverzoek heeft aangemerkt. In de brief van
17 januari 2017 biedt VGZ haar excuses aan voor de late reactie.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat VGZ een aantal steekjes heeft laten vallen in de correspondentie met [gedaagde partij] c.q. de heer Lemmers van Stichting Cedere Zorg.
VGZ heeft erkend dat Stichting Cedere Zorg als contactpersoon in haar administratie staat vermeld, maar zij is desondanks toch alle correspondentie naar [gedaagde partij] zelf blijven sturen.
Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van VGZ c.q. haar incassogemachtigde gelegen om haar correspondentie aan [gedaagde partij] in ieder geval in kopie aan contactpersoon Lemmers te versturen, temeer nu Lemmers namens [gedaagde partij] meermaals schriftelijke vragen aan zowel VGZ als aan de incassogemachtigde heeft gesteld. Verder acht de kantonrechter het kwalijk dat VGZ pas in januari 2017 heeft beslist op het herzieningsverzoek dat [gedaagde partij] reeds in juli 2015 had ingediend.
4.5.
Een en ander laat echter onverlet dat [gedaagde partij] niet tijdig bezwaar heeft ingediend tegen de terugvorderingsbeschikking van 26 mei 2015. Deze beschikking heeft hierdoor formele rechtskracht gekregen waardoor de verschuldigdheid van het daarin teruggevorderde bedrag in beginsel vast staat. De kantonrechter kan daardoor geen inhoudelijk oordeel (meer) geven over de vraag of [gedaagde partij] wel of niet heeft voldaan aan de verplichting om een deugdelijke verantwoording af te leggen over de door hem bestede PGB-gelden. De kantonrechter kan enkel nog marginaal toetsen of VGZ de bezwaarprocedure goed heeft uitgevoerd.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] nog in de gelegenheid is gesteld om een herzieningsverzoek in te dienen, hetgeen hij ook heeft gedaan. VGZ heeft dit verzoek - uiteindelijk - afgewezen. [gedaagde partij] dan wel zijn contactpersoon Lemmers hebben niet ontkend dat zij op de hoogte waren van de stukken die VGZ nog nodig had om de verantwoording te kunnen beoordelen. [gedaagde partij] heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet aangetoond dat hij in het kader van het herzieningsverzoek wel de gevraagde informatie heeft ingediend. De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat de door VGZ gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.6.
In de omstandigheid dat VGZ heeft verzuimd om niet eerst te beslissen op het herzieningsverzoek van [gedaagde partij] , maar direct het incasssotraject in te gaan, evenals de omstandigheid dat VGZ haar correspondentie niet (eveneens) richtte tot de bij haar geregistreerde contactpersoon, ziet de kantonrechter aanleiding om de gevorderde incassokosten af te wijzen. De gevorderde rente zal op grond van diezelfde omstandigheid worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.7.
[gedaagde partij] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 939,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.640,05
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 13.544,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van VGZ gevallen en tot op heden begroot op € 1.640,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: