ECLI:NL:RBLIM:2018:5433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
C/03/250121 / KG ZA 18-271
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake beslagvrije voet en bevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding

Op 8 juni 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis gewezen in een kort geding tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en gedaagde, [gedaagde]. De zaak betreft de vaststelling van de beslagvrije voet in het kader van een eerder vonnis waarbij eisers zijn veroordeeld tot betaling aan gedaagde. Eisers hebben in dit kort geding gevorderd dat gedaagde wordt veroordeeld tot berekening van de beslagvrije voet en terugbetaling van reeds beslagen gelden. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat eisers woonachtig zijn op het opgegeven adres, alsook dat de voorzieningenrechter bevoegd is om de beslagvrije voet vast te stellen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de deurwaarder de beslagvrije voet op € 0,00 heeft vastgesteld, wat volgens artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mogelijk is indien de schuldenaar niet in Nederland woont. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk op het opgegeven adres wonen en dat de deurwaarder terecht de beslagvrije voet op nihil heeft vastgesteld. De vordering tot terugbetaling van beslagen gelden is afgewezen wegens onbepaaldheid. De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard om de beslagvrije voet vast te stellen, aangezien dit een verzoek is dat aan de kantonrechter moet worden voorgelegd. Eisers zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om hun woonplaats en financiële situatie duidelijk aan te tonen, vooral in het kader van beslaglegging en de vaststelling van de beslagvrije voet. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/250121 / KG ZA 18-271
Vonnis in kort geding van 8 juni 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden domicilie kiezend te ’s-Gravenhage ten kantore van hun advocaat,
eisers,
advocaat mr. B.W.N. van den Oever,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.S.B. E. Reinders.
Partijen zullen hierna [eiser] (mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 mei 2018, met producties,
  • de producties van de zijde van [gedaagde] ,
  • mondelinge behandeling van 31 mei 2018 met de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 26 juli 2017 van de kantonrechter te Maastricht zijn eisers bij verstek veroordeeld tot betaling van ruim 85 duizend euro aan [gedaagde] . [eiser] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit vonnis, zodat dit kracht van gewijsde heeft. [eiser] huurde de woning van [gedaagde] . De toegewezen vordering houdt verband met brand in de gehuurde woning te [plaats 1] en onbetaald gebleven huurpenningen. [eiser] heeft voor het einde van het contract het gehuurde – met onbekende bestemming – verlaten.
2.2.
[gedaagde] heeft ter executie van het vonnis op 28 augustus 2017 derdenbeslag laten leggen onder de Sociale verzekeringsbank en de Stichting Pensioenfonds ABP, beide ten laste van de heer [eiser sub 1] , en onder het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn, beide ten laste van mevrouw [eiseres sub 2] . De beslaglegging is bij openbaar exploot overbetekend c.q. gepubliceerd in de Staatscourant van
5 september 2017, omdat van [eiser sub 1] noch [eiseres sub 2] een woon- of verblijfplaats bekend was.
2.3.
[gedaagde] heeft gepoogd beslag te leggen op de roerende zaken van [eiser] op een adres te [plaats 2] op 17 januari 2018, waar [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] beiden volgens de gemeentelijke basisadministratie op dat moment stonden ingeschreven. De deurwaarder heeft op dat moment mede op basis van uitlatingen van [eiser] geconcludeerd dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] daar niet woonachtig waren in de door hen gehuurde kamer en heeft geen beslag gelegd op de zich aldaar bevinden de roerende zaken.
2.4.
[gedaagde] heeft gepoogd beslag te leggen op de roerende zaken van [eiser] op het adres [adres 1] te [plaats 3] op 16 april 2018, waar [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] beiden volgens de gemeentelijke basisadministratie op dat moment stonden ingeschreven. De deurwaarder heeft op dat moment geconcludeerd dat de op dat adres summier aanwezige inboedel een zo geringe waarde vertegenwoordigde dat beslag niet zinvol was en nodeloos kostenverhogend zou werken.
2.5.
De deurwaarder heeft de beslagvrije voet voorts (andermaal) vastgesteld c.q. gehandhaafd op € 0,00 (nihil), overeenkomstig het bepaalde in artikel 475e Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert
1. [gedaagde] te veroordelen tot berekening van de beslagvrije voet met inachtneming van artikel 475d Rv,
2. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de ten onrechte reeds beslagen gelden,
met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van het geding.
3.2.
[eiser] stelt dat er slechts een minimaal inkomen ter beschikking is en er geen enkele mogelijkheid is de gehele vordering te voldoen. [eiser] stelt niet onwillig te zijn te betalen, maar onmachtig daartoe. [eiser] stelt dat de deurwaarder ten onrechte de beslagvrije voet heeft vastgesteld op € 0,00 (nihil). [eiser] stelt zowel formeel als feitelijk woonachtig te zijn op het adres [adres 1] te [plaats 3] . [eiser] stelt dat nihilstelling in strijd met de redelijkheid en billijkheid is gelet op de situatie waarin hij verkeert. [eiser] stelt dat artikel 475d Rv in acht dient te worden genomen bij de berekening van de beslagvrije voet. [eiser] stelt dat de beslagvrije voet moet worden vastgesteld op € 1.762,98.
[eiser] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat [eiser] woonachtig is op het adres [adres 1] te [plaats 3] en dat [eiser] bovendien geen enkel inzicht verschaft in zijn financiën. [gedaagde] merkt in dat verband op dat het in tegenspraak is met de stellingen van [eiser] dat hij slechts over minimaal pensioen beschikt, dat er een betalingsvoorstel is gedaan van eerst € 400,00 en later € 500,00 per maand. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet ontvangen kan worden, althans dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is in het kader van artikel 475e Rv, omdat enkel de kantonrechter in een verzoekschriftprocedure dat is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De spoedeisendheid

4.1.
De spoedeisendheid vloeit uit de aard van de zaak voort.
De vordering tot betaling van een geldbedrag
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering onder 2 van het petitum zonder meer moet worden afgewezen vanwege de onbepaaldheid daarvan. Er wordt terugbetaling van een bedrag gevorderd zonder dat nader is onderbouwd vanaf welke datum dit dient te geschieden en zonder dat nader is onderbouwd hoe dit bedrag is samengesteld.
Heeft de deurwaarder terecht de beslagvrije voet op basis van artikel 475e Rv op € 0,00 (nihil) vastgesteld?
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gelet op de stand van zaken ten tijde van het kort geding en met afweging van alle betrokken belangen een vordering in kort geding alleen dan toewijsbaar is, indien voldoende waarschijnlijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. In kort geding is daarbij – in beginsel – geen ruimte voor nadere bewijslevering.
4.4.
De te beantwoorden rechtsvraag is of de deurwaarder in het kader van de executie van het vonnis ten behoeve van [gedaagde] op goede grond toepassing geeft aan artikel 475e Rv.
4.5.
Dit artikel luidt als volgt:
Geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Indien hij evenwel aantoont dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft, kan de kantonrechter op zijn verzoek een beslagvrije voet vaststellen voor zijn vorderingen op schuldenaren die woonplaats hebben in Nederland.
4.6.
Gelet op dit artikel staan de vragen centraal of [eiser] , zoals hij stelt, daadwerkelijk – formeel en feitelijk – woonachtig is op het adres [adres 1] te [plaats 3] , althans in Nederland woont of vast verblijf houdt, want dan geldt – in beginsel – de beslagvrije voet, en, indien komt vast te staan dat dit niet het geval is, zoals [gedaagde] betoogt, of [eiser] heeft aangetoond dat hij buiten het beslagene over geen of onvoldoende andere inkomsten of vermogen beschikt.
4.7.
[eiser] onderbouwt de stelling dat hij woonachtig is op het adres [adres 1] te [plaats 3] met de volgende bescheiden:
  • een door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ondertekende huurovereenkomst van 23 februari 2018 met Hedex Vastgoed B.V. ter zake het adres [adres 1] te [plaats 3] , ingaande per 1 maart 2018 voor de duur van minimaal twee jaar voor de maandelijkse huurprijs van
  • een brief van de afdeling publiekszaken van de gemeente Roermond waarin wordt bevestigd dat door [eiseres sub 2] aangifte is gedaan van verhuizing en inschrijving in de gemeente met ingang van 1 maart 2018 van haar en [eiser sub 1] ,
  • kopieën van bij- en afschrijving van een op naam van [eiseres sub 2] staande ING rekening terzake betalingen van de huur ad € 461,00, Ziggo Services B.V. ad € 43,65 en Budgetenergie B.V. ad € 96,00,
  • kopieën van bij- en afschrijving van genoemde ING rekening [rekeningnummer] met volgnummers 2 en 3 terzake (onder meer) een aansprakelijkheids- en een woonverzekering,
  • kopieën van bij- en afschrijving van genoemde ING rekening met volgnummers 2 en 3 terzake (onder meer) betalingen aan winkels c.q. bedrijven gevestigd te Roermond, en
  • een OHRA zorgverzekering betreffende [eiseres sub 2] als verzekeringsnemer ad € 144,43 en [eiser sub 1] als meeverzekerde ad € 144,43.
4.8.
Desgevraagd door de voorzieningenrechter heeft [eiser] gezegd zich niet precies te herinneren wanneer hij naar Nederland is verhuisd. Desgevraagd heeft hij gezegd dat het waarschijnlijk ergens in oktober of november 2017 is geweest dat hij domicilie heeft gekozen in Kerkrade om te voorkomen dat hij onverzekerd zou zijn. Van daaruit stelt [eiser] op zoek te zijn gegaan naar woonruimte.
Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat hij voorheen op ongeveer acht kilometer afstand van Roermond in Duitsland woonachtig is geweest in [plaats 4] aan de [adres 2] . Hij stelt dat de huur daar is opgezegd en dat de inboedel grotendeels te gelde is gemaakt om te kunnen leven.
4.9.
Desgevraagd door de voorzieningenrechter heeft de deurwaarder, de heer [naam deurwaarder] , die ter zitting als informant aan de zijde van [gedaagde] aanwezig was en die de adressen in [plaats 2] en [plaats 3] heeft bezocht en daarvan ambtsedig proces-verbaal heeft opgemaakt, verteld dat hij op het adres in Roermond heeft gefotografeerd wat er was aan meubilair en kleding. Hij heeft desgevraagd gezegd dat hij niet in de koelkast heeft gekeken, omdat hij geen sociaal-rechercheur is, en dat op de badkamer enkele verzorgingsartikelen aanwezig waren, maar dat hij geen wasmachine heeft gezien.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan heeft aangetoond, dat hij daadwerkelijk woont c.q. vast verblijf houdt te [plaats 3] op de [adres 1] .
4.11.
De deurwaarder heeft op 16 april 2018 ambtsedig proces-verbaal opgemaakt en daarin vastgelegd, onder meer door toevoeging van een negental foto’s, dat de woning op dat moment minimaal gemeubileerd was. Ter zitting heeft de deurwaarder aangegeven, anders dan [eiser] ter zitting beweerde, dat er behalve het ene kledingrek op de foto dat alleen een paar stuks dameskleding bevatte, geen andere kleding aanwezig was en dat hij ook geen wasmachine heeft waargenomen. [eiser] heeft nagelaten om aannemelijk te maken of zelfs aan te tonen, bijvoorbeeld door eigen foto’s, dat de waarneming van de deurwaarder onjuist dan wel onvolledig is en heeft ook niet gesteld dat de situatie (inmiddels) aanmerkelijk gewijzigd is.
[eiser] stelt en onderbouwt weliswaar dat hij is ingeschreven, een huurcontract heeft, woonlasten betaalt en (zorg)verzekeringen heeft afgesloten, maar hij laat na aan te tonen met documenten en/of verklaringen dat de huur van de woning in [plaats 4] daadwerkelijk is opgezegd, dat de inboedel daadwerkelijk is verkocht en dat het centrum van zijn voornaamste belangen zich naar [plaats 3] verplaatst heeft en zich daar ook daadwerkelijk bevindt. Dat er inkopen worden gedaan in [plaats 3] , zoals blijkt uit de twee overgelegde bankafschriften van de ING-rekening, draagt immers niet bij aan de stelling dat op het adres [adres 1] daadwerkelijk wordt gewoond, nu het laatstbekende adres in Duitsland letterlijk “om de hoek” is.
4.12.
Gelet op het voorgaande heeft de deurwaarder toepassing mogen geven aan artikel 475e eerste volzin Rv.
De vordering tot berekening van de beslagvrije voet
4.13.
Omdat de deurwaarder toepassing mag geven aan artikel 475e eerste volzin Rv, ligt, gehoord het verweer van [gedaagde] , de vraag voor of de vordering onder 1 van het petitum in deze procedure aan de orde kan worden gesteld.
4.14.
De voorzieningenrechter merkt op dat de vordering onbepaald is in de zin dat deze niet gericht is op enig rechtsgevolg en alleen daarom al zou moeten worden afgewezen. Zij zal de vordering evenwel welwillend interpreteren.
4.15.
Voor zover bedoeld is [gedaagde] te veroordelen tot het berekenen en toepassen van de beslagvrije voet terzake het gelegde beslag, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze moet worden afgewezen. Er is voor het geval van [eiser] immers een andere procedure voorgeschreven. Artikel 475e Rv dat aan de orde is, omdat [eiser] geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, schrijft voor dat een dergelijk verzoek gericht dient te worden aan de kantonrechter.
4.16.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld de voorzieningenrechter te verzoeken zelf de beslagvrije voet vast te stellen, moet deze zich onbevoegd verklaren, om dezelfde reden, namelijk dat er in het geval van [eiser] een voorgeschreven andere procedure is: een dergelijk verzoekschrift dient gericht te worden aan de kantonrechter.
De proceskosten
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] . Deze worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.271,00 (€ 291,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering onder 2 af,
5.2.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering onder 1,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.271,00,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken 8 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: EvB