ECLI:NL:RBLIM:2018:5391

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
6700159 CV EXPL 18-1207
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in arbeidsrechtelijke vorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de kamer voor kantonzaken. De eisende partijen, bestaande uit drie stichtingen, hebben Wecoba DAK B.V. aangeklaagd voor een vordering die voortvloeit uit de CAO en de Wet BPF 2000. Wecoba heeft de onbevoegdheid van de kantonrechter ingeroepen, stellende dat de kamer voor andere zaken dan kantonzaken bevoegd zou zijn. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van de eiseressen sub 1 en 3 voortvloeien uit artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en dat de vordering van eiseres sub 2 gegrond is op artikel 25 van de Wet BPF 2000. Hierdoor is de kantonrechter bevoegd om van de zaak kennis te nemen.

De kantonrechter heeft de incidentele vordering tot onbevoegdheid afgewezen en Wecoba veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 4 juli 2018 voor conclusie van antwoord. Dit vonnis benadrukt het belang van de bevoegdheid van de kantonrechter in arbeidsrechtelijke geschillen en de toepassing van relevante wetgeving, zoals de CAO en de Wet BPF 2000.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6700159 \ CV EXPL 18-1207
Vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2018
in de zaak van:

1.de stichting STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA,gevestigd te Harderwijk,

2.
de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
3.
de stichting STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA,
gevestigd te Harderwijk,
eisende partij,
gemachtigde Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WECOBA DAK B.V.,
gevestigd te 6085 NH Horn,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A. Schmidt.
Partijen worden verder aangeduid als Bouw & Infra en Wecoba

1.De procedure

1.1.
Bouw & Infra heeft gevorderd dat Wecoba wordt veroordeeld tot het voldoen van de vordering zoals die in de dagvaarding is verwoord. Voordat daartegen inhoudelijk verweer is gevoerd, heeft Wecoba de bevoegdheid van de kamer voor kantonzaken aan de orde gesteld. Wecoba stelt dat de kamer voor kantonzaken onbevoegd is van de zaak kennis te nemen nu de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Limburg met zittingslocatie Roermond de bevoegde rechter is. De vordering is immers niet gegrond op titel 2, afdeling 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
1.2.
Wecoba betwist de onbevoegdheid en stelt daartoe dat de vorderingen van eiseres sub 1 en 3 voortvloeien uit artikel 93 c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en dat de vordering van eiseres sub 2 is gegrond op artikel 25 van de Wet BPF 2000.
1.3.
Ten slotte is vonnis in het incident tot onbevoegdheid bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bouw & Infra vordert kort gezegd betaling van een bedrag van € 33.292,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Wecoba heeft ten onrechte een beroep gedaan op de absolute onbevoegdheid van de kamer voor kantonzaken. De onderhavige zaak betreffende eisende partij sub 1 en sub 3 betreft immers een vordering als bedoeld in artikel 93 Rv. Deze vorderingen vloeien immers voort uit de algemeen verbindend verklaarde cao. Ook ten aanzien van eiseres sub 2 is de kantonrechter, gelet op artikel 25 van de Wet BPF 2000, bevoegd van de vordering kennis te nemen. De incidentele vordering wordt daarom afgewezen en Wecoba zal in de kosten van dit incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
In het incident:
3.1.
verklaart zich bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt Wecoba in de proceskosten in het incident aan de zijde van Bouw & Infra gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 100,00.
In de hoofdzaak:
3.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 4 juli 2018 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: