ECLI:NL:RBLIM:2018:5371

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
C/03/237616 / HA RK 17-150
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van vereffenaars bij het opvragen van gegevens in het kader van een nalatenschap

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 7 juni 2018, is het verzoek van de verzoeker tot afgifte van documenten in het kader van de nalatenschap van zijn vader behandeld. De verzoeker en verweerder zijn de enige erfgenamen en tevens vereffenaars van de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten, maar dat de verzoeker zelf de bevoegdheid heeft om deze gegevens op te vragen. De rechtbank verwijst naar artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat iemand met rechtmatig belang inzage kan vorderen van bepaalde bescheiden. De verzoeker heeft echter nagelaten om zelf de benodigde stappen te ondernemen om de documenten te verkrijgen, wat zijn verzoek ondermijnt.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verzoeker en verweerder de nalatenschap van hun moeder hebben aanvaard en dat de verzoeker de nalatenschap van de vader beneficiair heeft aanvaard. Dit betekent dat de verzoeker als vereffenaar van de nalatenschap van zijn vader niet alleen recht heeft op informatie, maar ook de verantwoordelijkheid heeft om zelf de benodigde informatie te vergaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij recht en belang heeft bij de gevraagde documenten, en heeft daarom het verzoek integraal afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen broers zijn en als vereffenaars optreden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/237616 / HA RK 17-150
Beschikking van 7 juni 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht,
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. J.P.H.J. Hermans te Geleen, gemeente Sittard-Geleen.

1.De procedure

Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van de rechtbank van 9 maart 2018
- de e-mail met bijlagen van mr. Pfeil van 5 april 2018
- de brief van mr. Hermans van 23 april 2018.
1.1.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt tot afgifte van de in het verzoekschrift onder sub a t/m s genoemde documenten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 aan verzoeker voor iedere dag dat verweerder daarmee in gebreke blijft. Verzoeker wenst met behulp van deze documenten de nalatenschap van de vader van partijen [naam erflater] (hierna: erflater) in kaart te brengen, nu hij en verweerder de enige erfgenamen en tevens vereffenaars van die nalatenschap zijn.
2.2.
Artikel 843a, eerste lid, Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Aan de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering verbindt het artikel derhalve drie cumulatieve voorwaarden: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
nalatenschap [naam moeder]
2.3.
Op 17 december 2006 is [naam moeder] (verder: [naam moeder] ), de moeder van partijen, overleden. Op 5 april 2016 is erflater overleden. [naam moeder] en de erflater waren gehuwd en met het overlijden van [naam moeder] is dat huwelijk van rechtswege geëindigd. Vaststaat dat verzoeker, verweerder en erflater de nalatenschap van [naam moeder] zuiver hebben aanvaard en dat [naam moeder] een uiterste wilsbeschikking - in de vorm van een ten overstaan van een notaris verleden testament - heeft gemaakt. Indachtig de inhoud van die uiterste wilsbeschikking (verder: het testament) is van belang of erflater - die door [naam moeder] bij testament tot uitvoerder van haar nalatenschap is benoemd - de nalatenschap van [naam moeder] overeenkomstig haar testament en wettelijk toelaatbaar heeft afgewikkeld.
2.3.1.
Om te kunnen beoordelen welk deel verzoeker en verweerder wegens overbedeling van erflater in de nalatenschap van [naam moeder] toekwam, is het allereerst van belang te weten welk huwelijksregime gold voor het huwelijk van [naam moeder] en erflater en wat de omvang van de nalatenschap van [naam moeder] was. Beide partijen hebben gesteld dat zij niet weten welk huwelijksgoederenregime gold. De rechtbank merkt ter zake op dat het huwelijksgoederenregister een openbaar register is waarin sinds 1969 aantekening wordt gehouden van alle regelingen waarin wordt
afgewekenvan de algehele gemeenschap van goederen bij huwelijk en geregistreerd partnerschap. Het register bevindt zich bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het huwelijk is voltrokken en is, inmiddels, ook online te raadplegen op www.rechtspraak.nl. Verder zou het huwelijksgoederenregime kunnen worden afgeleid uit de belastingaangiften van zowel erflater als [naam moeder] over 2006 en de aangifte successierechten 2006.
2.3.2.
Welk aandeel verzoeker en verweerder als erfgenamen wegens overbedeling van erflater toekwam had aan de hand van een boedelbeschrijving ten tijde van het overlijden van [naam moeder] kunnen worden vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat erflater een boedelbeschrijving van het vermogen van [naam moeder] per haar overlijdensdatum heeft gemaakt, een verplichting die enkel rustte op erflater. Dat verzoeker niet betrokken is geweest bij de afhandeling van de nalatenschap van [naam moeder] kan verweerder in het kader van de onderhavige procedure niet worden aangerekend. Verzoeker heeft die nalatenschap zuiver aanvaard en had bij erflater kunnen informeren wat zijn aandeel in de nalatenschap van [naam moeder] was. Het verzoek sub e zal dan ook worden afgewezen omdat het opvragen van deze gegevens door verzoeker zelf kan worden gedaan.
de nalatenschap van de erflater
2.4.
Vaststaat dat verweerder de nalatenschap van erflater op 24 november 2016 beneficiair heeft aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker een keuze heeft uitgebracht en/of binnen drie maanden na kennisname van de beneficiaire aanvaarding gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in art. 4:192 lid 4 BW. Hierdoor moet het er voor worden gehouden dat verzoeker de nalatenschap van de erflater van rechtswege beneficiair heeft aanvaard. Op grond van art. 4:195 lid 1 BW worden alle erfgenamen, indien de nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, als vereffenaar aangemerkt. Dit betekent dat de nalatenschap dient te worden vereffend overeenkomstig het bepaalde in art. 4:202 e.v. BW.
2.4.1.
Op grond van art. 4:198 BW oefenen de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars gezamenlijk uit, tenzij de kantonrechter anders bepaalt of daden die geen uitstel kunnen lijden door zelfstandig door een van de vereffenaars is verricht. Gesteld noch gebleken is dat van voormelde omstandigheden sprake is. Art. 4:211 lid 3 BW verplicht de vereffenaar met bekwame spoed zorg te dragen voor een boedelbeschrijving. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker en/of verweerder, in hun hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van erflater, kort na het overlijden van de erflater - 5 april 2016 - een (voorlopige) boedelbeschrijving hebben gemaakt.
Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene rijst de vraag of verzoeker recht en belang bij (alle) onderdelen van zijn verzoek heeft.
2.4.2.
Vaststaat dat verweerder een groot aantal bescheiden heeft ingediend die thans onderdeel van het procesdossier uitmaken. Vaststaat voorts dat verzoeker ter zake
diebescheiden geen belang meer heeft bij zijn verzoek maar dat ook niet hád, althans niet ten aanzien van álle bescheiden waarover verzoeker wenst te beschikken. In zijn hoedanigheid van vereffenaar was het
medeverzoekers taak
énkwam hem daartoe bevoegdheid toe om
zelfbescheiden van degenen die deze ter beschikking hebben of onder hun berusting hebben op te vragen. Als erfgenaam en tevens vereffenaar had verzoeker zelf de DigiD kunnen laten deblokkeren om aan diverse gegevens te komen en lag het (mede) op zijn weg om in ieder geval zelf bij - bijvoorbeeld - de bank, de Zorgverzekeraar van de erflater, het UWV, de Gemeente(n) en de Provincie, de Belastingdienst, het Kadaster, de Pachtkamer, het Pensioenfonds, het Bewindsburo van deze rechtbank, de huurder(s), de pachter(s) en de accountant stukken op te vragen en registers te raadplegen.
Gesteld noch gebleken is dat verzoeker dat heeft gedaan. Dit betekent dat verzoeker ter zake de verzoeken onder a, b, c, d, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, geen recht en belang
jegens verweerderhad ten aanzien van de onderhavige vorderingen. Dat verweerder stukken van diverse instanties in kopie onder zich had en een aanzienlijk aantal stukken bij antwoord in het geding heeft gebracht maakt dit niet anders.
2.5.
Verzoeker heeft het verweer van verweerder ten aanzien van het verzoek onder s onweersproken gelaten en heeft dit bovendien niet in de specificatie van de nog ontbrekende stukken opgevoerd. Gelet hierop komt de rechtbank ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet meer toe aan verdere beoordeling.
2.6.
Het verzoek zal integraal worden afgewezen en de rechtbank zal, aangezien verzoeker en verweerder broers en beiden vereffenaar zijn, de kosten compenseren in die zin dat iedere partij de hare draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de hare draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken.
type: YT