ECLI:NL:RBLIM:2018:5341

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
6499394 \ CV EXPL 17-9213
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en toewijzing van vordering tot betaling met betrekking tot huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 6 juni 2018, is een vordering tot betaling van huurachterstand aan de orde. De eisende partij, vertegenwoordigd door Hafkamp Gerechtsdeurwaarders B.V., heeft een huurovereenkomst gesloten met de onder bewind gestelde personen, waarbij een kale huur van € 685,00 en servicekosten van € 95,00 zijn overeengekomen. De gedaagde partij, A. Lahyani, fungeert als bewindvoerder over de goederen van de onder bewind gestelden en heeft verweer gevoerd tegen de vordering, stellende dat de huurprijs te hoog is en dat de huurovereenkomst niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat de toenmalige bewindvoerder geen toestemming heeft gegeven.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verweer van de gedaagde partij niet opgaat. De gedaagde had zich binnen zes maanden na aanvang van de huur tot de Huurcommissie kunnen wenden om de redelijkheid van de huurprijs te betwisten, maar heeft dit nagelaten. Ook het verweer met betrekking tot de servicekosten werd verworpen, aangezien de gedaagde partij niet heeft aangetoond dat er geen overeenstemming over deze kosten was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst correct is ondertekend door de toenmalige bewindvoerder.

De vordering van de eisende partij tot betaling van € 1.796,57, vermeerderd met rente en kosten, is toegewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde partij ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 633,59. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6499394 \ CV EXPL 17-9213
Vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde Hafkamp Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
A. LAHYANI, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde sub 1] en [onder bewind gestelde sub 2],
kantoorhoudende te Roermond,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G. Tajjiou.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Over de goederen van [onder bewind gestelde sub 1] en [onder bewind gestelde sub 2] is een bewind ingesteld. Eisende partij heeft 24 januari 2015 met [onder bewind gestelde sub 1] en [onder bewind gestelde sub 2] een huurovereenkomst gesloten betreffende de woning [adres gehuurde woning onder bewind gestelden sub 1 en 2] te [woonplaats onder bewind gestelden sub 1 en 2] . De huurovereenkomst is mede ondertekend door de toenmalige bewindvoerder. Er werd een bedrag van € 685,00 aan kale huur en € 95,00 aan servicekosten overeengekomen. Gedaagde partij is thans tot bewindvoerder benoemd. De kale huur over de maanden augustus en september 2017 en de servicekosten over de maanden augustus, september en oktober 2017 zijn onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.796,57, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde partij stelt dat de huur van meet af aan te hoog is voor hetgeen wordt geboden aan woongenot. Dit verweer snijdt geen hout. Op grond van artikel 7:249 BW had gedaagde partij zich tot uiterlijk zes maanden na aanvang van de huur tot de Huurcommissie kunnen wenden om een uitspraak te vragen over de redelijkheid van de overeengekomen huur. Gedaagde partij stelt de hoogte van de servicekosten ter discussie. Ook dit verweer snijdt geen hout. Ingevolge artikel 7:260 BW kan de huurder zich tot de Huurcommissie wenden om een uitspraak te vragen over de servicekosten indien partij geen overeenstemming hebben over deze kosten. Uit de processtukken blijkt dat dit ook reeds door eisende partij aan gedaagde partij in overweging werd gegeven.
Tenslotte stelt gedaagde partij zich op het standpunt dat de huurovereenkomst niet aan haar kan worden tegengeworpen nu de toenmalige bewindvoerder geen toestemming heeft gegeven voor deze huurovereenkomst. Ook dit verweer snijdt geen hout. De huurovereenkomst van 24 januari 2015 is immers medeondertekend door Lieke Peters van Plus Bewind Zuid, bewindvoerder van [onder bewind gestelde sub 1] en [onder bewind gestelde sub 2] .
4.2.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
4.3.
Gelet op het vorenstaande dient de vordering van eisende partij te worden toegewezen. Eisende partij vordert contractuele rente over de hoofdsom. Nu uit de huurovereenkomst noch overigens uit de stukken blijkt van overeengekomen contractuele rente is de rentepost niet toewijsbaar. Gedaagde partij beroept zich tenslotte op verrekening in verband met de betaalde borgsom van € 1.560,00. Nog afgezien van het feit dat dit verweer eerst bij dupliek wordt opgeworpen wordt dit verweer in het geheel niet gedocumenteerd met stukken en feiten. In het gewisse blijft of er wel een oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden. Een beroep op verrekening kan eerst aan de orde komen in geval van een eenvoudig vast te stellen vordering en dat is thans niet aan de orde. Het verrekeningsverweer wordt gepasseerd. Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 110,59
  • griffierecht 223,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 633,59
4.4.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 1.796,57,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 633,59,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: