ECLI:NL:RBLIM:2018:5323

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
6698058 CV EXPL 18-1276
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding wegens wanprestatie in aannemingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M. van Ooij – Jongejan, vervangende schadevergoeding van gedaagde, die een open haard heeft geleverd en geïnstalleerd. De overeenkomst tussen partijen, gesloten op 3 november 2015, hield in dat gedaagde de open haard zou leveren en installeren, inclusief het stuukwerk, tegen een betaling van € 3.750,00. Na installatie zijn er echter gebreken geconstateerd in het stuukwerk, wat heeft geleid tot meerdere herstelpogingen door gedaagde, maar deze bleken ondeugdelijk. Eiser heeft gedaagde herhaaldelijk in gebreke gesteld en uiteindelijk een schadevergoeding van € 3.524,13 gevorderd, gebaseerd op een offerte voor herstelwerkzaamheden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, aangezien hij niet binnen een redelijke termijn de gebreken heeft hersteld. De rechter heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op vervangende schadevergoeding, omdat gedaagde niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. De hoogte van de schadevergoeding is onderbouwd met een offerte, en gedaagde heeft geen overtuigend verweer gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding. De rechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 3.524,13 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van nakosten, met een maximum van € 100,00, indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door eiser betaalt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6698058 CV EXPL 18-1276
Vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2018
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
gemachtigde mr. L.M. van Ooij – Jongejan (SRK Rechtsbijstand),
tegen:
[gedaagde] t.h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de akte aanvullende producties van [eiser]
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 3 november 2015 een overeenkomst gesloten. Zij zijn daarbij overeengekomen dat [gedaagde] aan [eiser] een open haard levert en installeert en het stuukwerk zal realiseren, een en ander tegen betaling door [eiser] van € 3.750,00 (inclusief btw).
2.2.
[gedaagde] heeft de open haard in 2015 geplaatst. [eiser] heef vervolgens de open haard op advies van [gedaagde] drie maanden niet gebruikt omdat het stuukwerk nog diende uit te harden.
2.3.
Nadat [eiser] de open haard in gebruik heeft genomen, zijn scheuren in het stuukwerk ontstaan. Nadat [eiser] daarover heeft geklaagd, heeft een stukadoor (namens en op kosten van [gedaagde] ) het stuukwerk begin maart 2016 hersteld.
2.4.
Vervolgens is het stuukwerk nog twee maal in maart 2016 door (althans namens) [gedaagde] hersteld omdat weer scheurvorming was opgetreden. Na die laatste herstelpoging in maart 2016 heeft [gedaagde] [eiser] geadviseerd het stuukwerk een half jaar te laten uitharden.
2.5.
[eiser] heeft vervolgens de open haard weer in gebruik genomen op 2 oktober 2016. Diezelfde dag heeft [eiser] geconstateerd dat het stuukwerk begon los te laten. Hij heeft dat via e-mail die dag aan [gedaagde] gemeld en gevraagd wat hieraan gedaan kan worden. [gedaagde] heeft toen omgaand per e-mail gevraagd om een “nadenk moment mbt een blijvende passende oplossing”.
2.6.
[eiser] heeft bij e-mailberichten van 26 april, 2 mei, 11 mei, 6 juni, 12 juni, 28 juni en 30 juni 2017 bij [gedaagde] geïnformeerd naar de stand van zaken. [gedaagde] is in reactie daarop niet tot herstel van het stuukwerk overgegaan. De kantonrechter verwijst wat betreft deze correspondentie tussen partijen naar de door [eiser] overgelegde productie 4.
2.7.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen 21 dagen na dagtekening van die brief de gebreken duurzaam en definitief te herstellen. [eiser] heeft in de brief voorts aangekondigd vervangende schadevergoeding te zullen vorderen als een deugdelijk resultaat uitblijft.
2.8.
Op 23 en 24 augustus 2017 heeft [gedaagde] herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
2.9.
Eind november 2017 ontstonden opnieuw scheuren in het stuukwerk. De scheuren werden groter naarmate [eiser] de open haard vaker gebruikte.
2.10.
Bij e-mailbericht en brief van 21 december 2017 heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat geen definitief en duurzaam herstel heeft plaatsgevonden omdat weer scheuren in het stuukwerk zijn ontstaan. [eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd tot betaling van vervangende schadevergoeding van € 3.524,13 binnen veertien dagen. [eiser] heeft daarbij verwezen naar een offerte van [naam bedrijf] waarin de kosten van het herstel op dit bedrag begroot zijn.
2.11.
Bij e-mailbericht van 1 januari 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld dat hij niet meewerkt aan het voorstel, dat hij niet op de hoogte gesteld is van het feit dat de herstelwerkzaamheden niet tot een duurzame oplossing hebben geleid en dat de prijs in de offerte belachelijk hoog is.
2.12.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd maar dit heeft niet geleid tot betaling van voornoemd bedrag door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot betaling van:
€ 3.524,13 (althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2017 (althans de dag van dagvaarding) tot de dag van voldoening,
€ 477,41 vergoeding van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening,
de proceskosten en de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft een open haard verkocht aan [eiser] en bij hem in de woning geïnstalleerd, inclusief gestuukte ombouw. De door [gedaagde] gestuukte ombouw van de open haard vertoonde vervolgens na het eerste gebruik scheuren. Deze scheuren zijn aan te merken als een gebrek.
4.2.
De overeenkomst tussen partijen is een aannemingsovereenkomst. Dit betekent dat op grond van art. 7:759 BW [eiser] [gedaagde] een redelijke termijn moest gunnen om de gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen. Hiertoe heeft [eiser] , zo blijkt uit de stellingen van partijen en de e-mailcorrespondentie die als productie 4 bij dagvaarding zijn overgelegd, vijfmaal aan [gedaagde] de gelegenheid gegeven. Drie keer heeft [gedaagde] geprobeerd het gebrek te herstellen in maart 2016 maar is het herstel ondeugdelijk gebleken. Vervolgens zijn [gedaagde] twee keer (bij e-mailberichten van 11 mei 2017 en brief van 13 juli 2017) termijnen gesteld om tot herstel over te gaan. De eerste termijn heeft [gedaagde] laten verlopen. Wel heeft [gedaagde] binnen de termijn die is gesteld in de brief van 13 juli 2017 getracht het gebrek te herstellen, hetgeen niet is gelukt aangezien daarna toch weer scheurvorming in de ombouw is opgetreden. Op grond van deze overwegingen staat vast dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen die op grond van de aannemingsovereenkomst op hem rusten. [gedaagde] verkeert bovendien in verzuim. Hij heeft immers het gebrek niet hersteld binnen de (redelijke) termijn die hem in de brief van 13 juli 2017 is gesteld. [gedaagde] ’ verweer tegen de gevorderde schadevergoeding behelst onder meer dat hij de schade zelf wil herstellen. Die mogelijkheid tot herstel bestaat niet meer, althans hoeft [eiser] niet meer aan [gedaagde] te geven, nu [eiser] op juiste gronden (bij brief van 21 december 2017) een omzettingsverklaring als bedoeld in art. 6:87 BW heeft uitgebracht. Dit betekent dat [eiser] recht heeft op vervangende schadevergoeding.
4.3.
[eiser] heeft de hoogte van de schade(vergoeding) onderbouwd met een offerte waaruit volgt dat de huidige haardombouw moet worden vervangen door plaatsing van beschermprofiel en isolatieplaten. [gedaagde] mag hiertegenover niet volstaan (zoals hij doet) met het niet onderbouwde verweer dat de kosten buiten proportie zijn. Hij had dan op zijn minst moeten aanvoeren hoe het gebrek anders en in ieder geval goedkoper kan worden hersteld. Dit heeft hij niet gedaan. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
€ 3.524,13 wordt derhalve toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de subsidiair gevorderde dag van dagvaarding (23 februari 2018) en dus niet vanaf de primair gevorderde datum 21 december 2017. [gedaagde] was op laatstgenoemde datum immers nog niet in verzuim met betaling van de schadevergoeding want op die datum heeft [eiser] hem nog een termijn van twee weken gegeven om tot betaling over te gaan. Omdat [gedaagde] op de dag van dagvaarding in ieder geval wel in verzuim was met de betaling, zal de wettelijke rente vanaf die dag worden toegewezen.
4.4.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze zullen worden toegewezen omdat uit de stellingen van [eiser] en de door hem overgelegde stukken blijkt dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
4.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 105,71
  • griffierecht € 226,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 731,71.
4.6.
[gedaagde] zal ook veroordeeld worden tot betaling van de nakosten, echter niet tot de door [eiser] gevorderde bedragen. [eiser] vordert namelijk de bedragen gelijk aan het tarief in handelszaken. In kantonzaken (zoals deze zaak) geldt als tarief voor de nakosten de helft van het gemachtigdensalaris, met een maximum van € 100,00. Dit betekent dat de nakosten tot een bedrag van € 100,00 worden toegewezen. Dit bedrag zal [gedaagde] moeten betalen indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] het verschuldigde voldoet, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.524,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2018 tot de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 477,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2018 tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 731,71,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] voornoemde bedragen betaalt, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 salaris gemachtigde en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: GD/RW