ECLI:NL:RBLIM:2018:5120

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
C/03/214094 / HA ZA 15-703
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en revindicatie van kunstobjecten met betrekking tot een Romeinse buste, een zwaard en andere stenen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil over de eigendom van verschillende kunstobjecten, waaronder een marmeren Romeinse buste, een Romeins zwaard en enkele stenen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Smink, stelt dat zij mede-eigenaar is van deze objecten, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Gijsen, dit betwist. De procedure is voortgezet na eerdere tussenvonnissen en getuigenverhoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De getuigenverklaringen waren onvoldoende om aan te tonen dat de eiseres mede-eigenaar was van de marmeren buste, de steen met de uilenspiegel, de sluitsteen en de kleine steen. De rechtbank concludeert dat de eiseres geen aanspraken kan maken op deze objecten en wijst haar vorderingen af. Voor het Romeinse zwaard is er een bewijsprocedure ingesteld, omdat de gedaagde erkent dat hij het zwaard aan de eiseres heeft verkocht, maar er onduidelijkheid bestaat over de eigendom na de verkoop. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummers / rolnummer: C/03/214094 / HA ZA 15-703
Vonnis van 30 mei 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Smink,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Gijsen.

1.De procedure

1.1
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar wat daarover is overwogen in de tussenvonnissen van 21 september 2016 en 23 februari 2017.
1.2
De procedure is vervolgd met de enquête op 10 juli 2017 en op 5 december 2017, waarna de volgende aktes zijn genomen:
- de akte zijdens [gedaagde] d.d. 20 december 2017, waarin hij heeft meegedeeld af te zien van een contra-enquête en één productie (productie 12) heeft overgelegd,
- de conclusie na enquête tevens wijziging van eis en uitlating productie zijdens [eiseres] d.d. 7 februari 2018, waarbij de producties 21 t/m 25 zijn overgelegd,
- de conclusie na enquête tevens antwoordakte wijziging van eis zijdens [gedaagde] d.d. 14 maart 2018.
1.3
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
[gedaagde] heeft als productie 12 een verklaring van [naam 1] d.d. 13 november 2017 overgelegd. [eiseres] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar treft doel, omdat [gedaagde] bij de overlegging van de productie niet heeft aangegeven wat hij ermee beoogde. Dat doet hij wel in zijn laatste akte, maar dat was uiteraard te laat. De rechtbank laat deze productie dan ook buiten beschouwing. Hetzelfde geldt dan ook voor de producties 24 en 25 van [eiseres] , die uitsluitend als reactie op productie 12 van [gedaagde] zijn overgelegd.
2.2
In het vonnis van 23 februari 2017 is [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij (zijnde de rechtsopvolger van [naam zoon eiseres] ) mede-eigenaar is van de marmeren Romeinse buste (productie 1.1 dagvaarding), mede-eigenaar is van het Romeinse zwaard (productie 1.2 dagvaarding), eigenaar is van de steen met de uilenspiegel (productie 1.3 dagvaarding), eigenaar is van de kleine steen (productie 1.5 dagvaarding), alsmede dat [gedaagde] beschikt over de sluitsteen (productie 1.4 dagvaarding).
2.3
[eiseres] heeft dit bewijs trachten te leveren door middel van het horen van zes getuigen: zijzelf, [getuige 1] (haar echtgenoot), [getuige 2] (haar dochter), [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] .
de sluitsteen
2.4
Bij de sluitsteen gaat het niet om het bewijs van de eigendom, maar om het houderschap, namelijk of [gedaagde] (nog) over de sluitsteen beschikt. Geen van de getuigen heeft dat verklaard. [eiseres] merkt overigens op dit punt ten onrechte op dat [gedaagde] geen bewijs heeft overgelegd voor zijn relaas, daar hij in productie 9 een verklaring heeft overgelegd van [naam 2] dat hij de sluitsteen gekocht heeft (van [naam zoon eiseres] ) en in productie 10 een foto waaruit zou moeten blijken dat [naam 2] op 20 juni 2016 nog daarover beschikte. Hoe dan ook, [eiseres] is niet geslaagd in dit bewijs.
2.5
Bij de andere vier voorwerpen is de bewijsopdracht gericht op de eigendom.
de marmeren Romeinse buste
2.6
De partijen zijn het er over eens dat [gedaagde] de eigendom van de marmeren Romeinse buste heeft overgenomen van [naam 3] (ook al denkt die daar anders over, gelet op diens aangifte van verduistering d.d. 14 mei 2014; productie 20 van [eiseres] ). Vaststaat ook dat [naam zoon eiseres] en [gedaagde] er over hebben gesproken dat [naam zoon eiseres] een aandeel in de buste zou krijgen, maar [gedaagde] betwist dat dat ook gebeurd is.
2.7
[eiseres] zelf heeft als getuige inzake de marmeren Romeinse buste verklaard:
Mijn zoon heeft mij gezegd dat hij de helft van de Romeinse buste, € 12.500,-, heeft betaald en dat de helft van hem was. Dat zal 2013 zijn geweest. Hij vertelde dat bij hem thuis. Mijn man was daarbij. Verder niemand. [gedaagde] verzocht eerst schriftelijk om het bedrag in twee delen te betalen, een bedrag van € 4.500,- en een bedrag van € 7.500,-, op twee rekeningen, één van hem en één van zijn vrouw. Later vertelde mijn zoon ons dat [gedaagde] het bedrag contant wilde en dat hij € 12.500,- aan [gedaagde] ging betalen. (…)
Toen mijn zoon de € 12.500,- aan [gedaagde] had betaald, zei hij tegen ons dat [gedaagde] geen geld had en dat hij bang was dat hij ook nog die andere € 12.500,- zou moeten betalen.
[gedaagde] heeft de buste van [naam 3] ontvangen. Die heeft tegen mij gezegd dat hij de eigenaar was en wilde dat [gedaagde] de buste voor hem verkocht. Het surplus boven de € 25.000,- zou volgens [naam 3] voor [gedaagde] en [naam zoon eiseres] zijn. Mijn zoon wist eerst niet van wie de buste was. Mijn zoon heeft zich dus ingekocht. Mijn zoon heeft die € 12.500,- betaald omdat [gedaagde] had gezegd dat het zijn buste was.
Ik heb op verzoek van mijn zoon met [gedaagde] gebeld over de buste en het zwaard. [gedaagde] zei toen dat als die zaken verkocht waren, [naam zoon eiseres] zijn deel zou krijgen, maar dat de verkoop moeilijk ging. (…)
Na het overlijden van mijn zoon heeft [gedaagde] drie keer telefonisch contact met mij gezocht en is ook bij mij thuis geweest. Hij zei telkens dat hij de buste en het zwaard had en dat ik het geld zou krijgen als hij ze verkocht zou hebben
[getuige 3] heeft verklaard:
Over de buste heeft [naam zoon eiseres] mij verteld dat hij die met [gedaagde] wilde kopen. Er staat me iets bij van € 20.000,- of € 25.000,- aankoopprijs.
[getuige 4] heeft verklaard:
Ik heb in 2012/2013 de buste gezien. [naam zoon eiseres] zei dat hij er € 12.500,- voor had betaald. (…) Hij zei dat hij eigenaar was en dat er nog een derde als mede-eigenaar bij betrokken was, maar dat hij bang was dat die derde zijn € 12.500,- niet zou betalen. Later heeft hij gezegd dat die derde [gedaagde] was en dat hij dacht dat hij ook die andere € 12.500,- zou moeten betalen.
De echtgenoot van [eiseres] heeft verklaard
Ik weet dat de buste van [naam zoon eiseres] was. Dat blijkt ook uit de boekhouding. [gedaagde] heeft twee rekeningen opgegeven waarop het bedrag van € 12.500,- moest worden overgemaakt, een bedrag van € 4.500,- en een bedrag van € 7.500,-. Later bleek dat [gedaagde] het geld cash wilde en dat [naam zoon eiseres] hem dat geld heeft gegeven. Dat weet ik omdat ik [naam zoon eiseres] heb gevraagd naar de opnames van de rekening en toen vertelde hij dat. Dat [naam zoon eiseres] betaalde aan [gedaagde] en niet aan de verkoper, was op basis van een afspraak tussen hem en [gedaagde] , zo zei hij. Dat is misschien niet erg logisch, maar ik heb wel meer van dit soort zaken meegemaakt bij [naam zoon eiseres] .
De verkoper van de buste was [naam 3] . [naam zoon eiseres] en [gedaagde] hebben de buste samen gekocht. Er was geen schriftelijke koopovereenkomst. [naam zoon eiseres] wist bij de betaling van € 12.500,- aan [gedaagde] dat [naam 3] de eigenaar was. [naam zoon eiseres] wist dat hij en [gedaagde] de buste in commissie kregen en hij en [gedaagde] zouden de verkoopopbrengst delen. In commissie krijgen houdt in dat de eigenaar een bepaald afgesproken bedrag krijgt en dat de verkopende bemiddelaar het verschil tussen dat bedrag en de verkoopopbrengst mag houden.
Ik weet niet of [gedaagde] zijn € 12.500,- aan [naam 3] heeft betaald. Ik weet wel dat [naam zoon eiseres] mij de dag nadat hij zijn € 12.500,- aan [gedaagde] heeft gebracht, tegen mij zei dat hij betwijfelde of [gedaagde] wel zou betalen omdat [gedaagde] onder de schulden zat en dat hij bang was dat hij ook die andere helft zou moeten betalen.
[getuige 2] heeft verklaard:
[naam zoon eiseres] heeft bij die gelegenheid (…) gezegd dat het bedrag voor de Romeinse buste € 12.500,- was.
[getuige 5] heeft terzake niets relevants verklaard.
2.8
Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze getuigenverklaringen onvoldoende bewijs voor de stelling dat [naam zoon eiseres] mede-eigenaar van de marmeren buste is geworden. [eiseres] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] hebben niets uit eigen waarneming verklaard over de verkoop en/of levering van de buste door [gedaagde] aan [naam zoon eiseres] , maar hebben slechts verklaard naar aanleiding van verklaringen daarover van [naam zoon eiseres] tegenover hen, waarbij bovendien niet duidelijk is of het “zich inkopen” in de buste, waarover zij spreken, ook leidde tot gemeenschappelijk eigendom. De door [eiseres] gestelde mede-eigendom - te weten een aandeel dat is verkregen door koop van [gedaagde] - valt ook moeilijk te rijmen met de verklaringen van haarzelf en van [getuige 4] dat [naam zoon eiseres] vreesde dat hij ook nog het aandeel van [gedaagde] moest betalen; dat zou immers slechts kunnen gelden bij koop van [naam 3] .
Hetzelfde geldt voor de verklaring van de echtgenoot van [eiseres] , met dien verstande dat hij heeft verklaard dat [naam zoon eiseres] de buste rechtstreeks van [naam 3] heeft gekocht, samen met [gedaagde] , en dat de eigendom van [naam zoon eiseres] ook uit diens boekhouding blijkt.
Schriftelijk bewijs uit de boekhouding is echter door [eiseres] niet in de procedure gebracht. Wel een bewijs (in productie 16) dat [naam zoon eiseres] op 8 mei 2013 € 12.000 van zijn bankrekening heeft opgenomen, maar daaruit blijkt geen relatie met de marmeren buste.
Productie 14 van [eiseres] bevat informatie inzake twee bankrekeningen van [gedaagde] en/of zijn partner en vermeldt daarbij bedragen van € 4.500 en € 7.500. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat deze bedragen, zoals [eiseres] stelt, bestemd waren voor het aandeel van [naam zoon eiseres] in de buste, maar betwist dat die bedragen zijn overgemaakt of later contant zijn betaald.
Aan productie 14 zelf kent de rechtbank geen bewijskracht toe, aangezien deze - als die al een deel van een mail bevat - slechts een door [eiseres] geselecteerd deel van een mail bevat, zonder datering, onderwerp en geadresseerde, en aangezien deze productie bovendien geen bewijs van betaling bevat.
de steen met de uilenspiegel
2.9
Vaststaat dat [naam zoon eiseres] door koop (voor € 14.000) en levering in februari 2009 eigenaar is geworden van de steen met de uilenspiegel. Vaststaat ook dat [naam zoon eiseres] op een zeker moment die steen aan [getuige 5] heeft gegeven om voor hem te verkopen en dat [gedaagde] uiteindelijk die steen bij [getuige 5] heeft opgehaald. [gedaagde] heeft een verweer gevoerd, dat er op neer komt dat hij door een combinatie van koop (verrekening met een lening van € 7.500) en ruil (tegen enkele antieke kruiken en munten) eigenaar van die steen is geworden.
2.1
[getuige 5] heeft met zoveel woorden verklaard dat de steen met de uilenspiegel door [gedaagde] is opgehaald om te worden verkocht voor [naam zoon eiseres] :
[naam zoon eiseres] heeft de steen met uilenspiegel gekocht voor € 16.000,- of € 18.000,-. De andere € 8.000,- zou [gedaagde] hebben betaald. (…)
Het is juist dat ik wist dat [naam zoon eiseres] die steen samen met [gedaagde] had gekocht, maar bij de opdracht tot verkoop door [naam zoon eiseres] heb ik me niet bemoeid met de eigendomsverhoudingen. Ik ging ervan uit dat dit een zaak was tussen [naam zoon eiseres] en [gedaagde] .
Het bleek heel moeilijk om de stenen te verkopen. Ik heb ze opgehaald medio 2013 en [gedaagde] heeft ze in februari of maart 2014 weer opgehaald. Hij was vergezeld door een oudere heer in een bestelwagentje vol met verfmateriaal. Ik weet niet wie dat was.
Ik weet niet waarom de verkoopopdracht werd overgeheveld naar [gedaagde] . [naam zoon eiseres] heeft mij alleen maar gebeld dat [gedaagde] de stenen kwam ophalen.
2.11
De rechtbank kent aan deze verklaring geen doorslaggevende bewijskracht toe, aangezien [getuige 5] het op een aantal punten niet bij het rechte eind heeft – bijvoorbeeld de koopprijs en de koop samen met [gedaagde] - en hij ten aanzien van de overheveling van de verkoopopdracht heeft verklaard dat hij niet weet waarom dat gebeurd is en dat [naam zoon eiseres] hem alleen heeft gebeld dat [gedaagde] de stenen zou komen ophalen.
Voorts hebben [eiseres] , haar echtgenoot, [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] niets verklaard waaruit kan worden afgeleid dat [naam zoon eiseres] bij zijn overlijden nog eigenaar van de steen met de uilenspiegel was noch iets wat het verweer van [gedaagde] voldoende ontkracht.
[eiseres] is daarmee ook niet geslaagd in dit deel van de bewijsopdracht.
de kleine steen
2.12
Vaststaat dat [naam zoon eiseres] eigenaar van de kleine steen is geweest en dat [gedaagde] (ook) die steen bij [getuige 5] heeft opgehaald. [gedaagde] heeft gesteld dat [naam zoon eiseres] de kleine steen later, op de bodemvondstenbeurs te Eijsden op 16 maart 2014, aan hem heeft gegeven als vergoeding voor door [gedaagde] voorgeschoten standhouderskosten.
2.13
[getuige 3] heeft verklaard dat de kleine steen hem niets zegt. [getuige 4] heeft verklaard dat hij de steen kent maar geen idee heeft wat ermee is gebeurd. [getuige 2] heeft niets verklaard inzake de kleine steen. [eiseres] en haar echtgenoot verklaren niet veel meer dan dat zij hebben gezien dat die kleine steen niet in de trolley zat die [naam zoon eiseres] mee had teruggenomen toen hij van de beurs in Eijsden kwam, maar dat is in overeenstemming met wat [gedaagde] verklaart. [getuige 5] heeft - net als ten aanzien van de steen met de uilenspiegel -verklaard dat [naam zoon eiseres] wilde [gedaagde] die steen zou doorverkopen, maar aan zijn verklaring hecht de rechtbank geen waarde om dezelfde redenen als bij de steen met de uilenspiegel.
Uit geen van de verklaringen kan worden afgeleid dat [naam zoon eiseres] bij zijn overlijden nog eigenaar van de kleine steen was noch iets wat de stelling van [gedaagde] voldoende ontkracht.
[eiseres] is daarmee ook niet geslaagd in dit deel van de bewijsopdracht.
tussenconclusie
2.14
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] geen aanspraken heeft als (mede-)eigenaar van de Romeinse buste, de steen met de uilenspiegel, de sluitsteen en de kleine steen. De vorderingen terzake zullen worden afgewezen.
het Romeinse zwaard
2.15
De opdracht aan [eiseres] om te bewijzen dat zij eigenaar is van het zwaard, was een overbodige. [gedaagde] erkent die stelling immers al met zijn verklaring dat hij het zwaard voor € 8.000 aan [naam zoon eiseres] heeft verkocht en geleverd, terwijl gesteld noch gebleken is dat daarna een derde eigenaar is geworden.
Vaststaat ook dat het zwaard na de eigendomsverkrijging door [naam zoon eiseres] weer bij [gedaagde] is beland. Volgens [gedaagde] was dit als onderpand omdat [naam zoon eiseres] hem nog de helft van de aankoopsom verschuldigd was. Hij stelt echter dat het zwaard bij ontvangst beschadigd was, dat [naam zoon eiseres] het daarom moest (laten) restaureren en dat hij daartoe het zwaard aan [naam zoon eiseres] heeft teruggegeven, te weten op 7 oktober 2013 in een wegrestaurant. [eiseres] betwist die teruggave.
2.16
Wat er met het zwaard is gebeurd na de toezending aan [gedaagde] staat niet vast. Door [eiseres] is terecht aangevoerd dat hierbij het bewijsrisico bij [gedaagde] ligt. [naam zoon eiseres] was immers eigenaar van het zwaard en vaststaat dat [gedaagde] het door bedoelde toezending in zijn bezit heeft gekregen. Het is aan [gedaagde] , als degene die zich op het rechtsgevolg van de teruggaaf beroept, om dat feit te bewijzen. Hij heeft (onder 34 van de conclusie van antwoord) uitdrukkelijk getuigenbewijs op dit punt aangeboden en zal dan ook tot het bewijs worden toegelaten.
2.17
Uit de voortzetting van de procedure met een bewijsprocedure ten aanzien van het Romeinse zwaard volgt dat de rechtbank het bezwaar van [gedaagde] tegen de laatste eiswijziging verwerpt. Die eiswijziging houdt in dat de vorderingen terzake het Romeinse zwaard worden gebaseerd op volledige eigendom van het zwaard en niet op de helft van die eigendom. Nu die volledige eigendom volgt uit de standpunten van beide partijen en er nog een bewijsprocedure ten aanzien van dat zwaard volgt, acht de rechtbank [gedaagde] door deze eiswijziging niet in zijn procesbelang geschaad.
2.18
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
laat [gedaagde] toe te bewijzen dat hij het Romeinse zwaard (productie 1.2 dagvaarding) in oktober 2013 aan [naam zoon eiseres] heeft teruggegeven,
3.2
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [gedaagde] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en – zo mogelijk – de personalia van de getuigen,
3.3
bepaalt dat [gedaagde] , indien hij het bewijs (toch) niet door getuigen wil leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, hij dit bij akte aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven,
3.4
bepaalt dat de partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.5
verwijst de zaak naar de rol van 4 juli 2018 voor akte houdende opgave getuigen en/of overlegging bewijsstukken aan de zijde van [gedaagde] , alsmede voor aktes van beide partijen met verhinderdata over de maanden september t/m november 2018,
3.6
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken.