ECLI:NL:RBLIM:2018:5090

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
6638357 CV EXPL 18-743
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van overuren door een fysiotherapeut

In deze zaak vorderde eiser, een fysiotherapeut, betaling van achterstallig loon en wettelijke verhoging van in totaal € 12.368,67 van gedaagde, zijn werkgever. Eiser stelde dat hij gedurende 7,5 maand structureel meer dan de in zijn arbeidsovereenkomst vastgelegde 32 uur per week had gewerkt, en dat hij recht had op betaling van deze overuren. Gedaagde, een eenmanszaak, voerde verweer en betwistte de stellingen van eiser. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim. De foto’s van de werkagenda die eiser had overgelegd, werden niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet door de werkgever waren geaccordeerd en geen sluitend bewijs boden voor de daadwerkelijk gewerkte uren. Bovendien had eiser het verweer van gedaagde, dat het aantal gewerkte uren met andere documenten kon worden aangetoond, niet weersproken. De kantonrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij structureel meer dan 32 uur per week had gewerkt, en wees de vordering af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die tot dat moment op € 600,00 waren begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 30 mei 2018 door kantonrechter G.M. Drenth.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6638357 CV EXPL 18-743
MD
Vonnis van de kantonrechter van 30 mei 2018
in de zaak van:
[eiser],
wonend aan de [adres 1] te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.C. Berends,
tegen:
[gedaagde] ,h.o.d.n.
[handelsnaam],
gevestigd aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C. Geelen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploot van dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de brief waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 13 april 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 11 januari 2016 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (namelijk: tot 10 augustus 2016) bij [gedaagde] (meer specifiek: de door haar gedreven eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’) in dienst getreden als fysiotherapeut.
2.2.
Bij brief van 4 mei 2016 is [eiser] door [gedaagde] gewaarschuwd omdat hij meermaals te laat en niet representatief op het werk was verschenen op de ingeplande uren.
2.3.
Aansluitend aan de onder 2.1. vermelde arbeidsovereenkomst zijn partijen een tweede arbeidsovereenkomst aangegaan, wederom voor bepaalde tijd en ditmaal (initieel) eindigend op 10 februari 2017. De functie van [eiser] bleef ongewijzigd. Zijn laatstelijk verdiende loon bedroeg € 2.188,82 bruto per maand. In art. 1.1 van die arbeidsovereenkomst staat verder:
“1.1 De werkgever neemt de werknemer in dienst in de functie van fysiotherapeut, in de ruimste zin, welk dienstverband de werknemer aanvaardt. De werknemer wordt aangenomen voor een dienstverband van 32 uur per week, verdeeld in vier dagen en verbindt zich tot het verrichten van al die werkzaamheden, die in de uitoefening van de functie redelijkerwijs van hem verlangd kunnen worden.
1.2
In bijzondere gevallen zal alleen op uitdrukkelijk verzoek van werkgever en in een periode van uitzonderlijk drukte overwerk moeten worden verricht.
1.4
Op deze arbeidsovereenkomst is geen CAO van toepassing.”
2.4.
De in de vorige rechtsoverweging genoemde arbeidsovereenkomst is met wederzijds goedvinden op 15 november 2016 beëindigd.
2.5.
In de periode na 15 november 2016 heeft [eiser] krachtens overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor [gedaagde] verricht als fysiotherapeut. Partijen hebben een geschil over de verschuldigdheid van facturen die [eiser] uit hoofde van die overeenkomst van opdracht aan [gedaagde] heeft gestuurd. Dat geschil staat los van de onderhavige procedure.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van:
I. een bedrag van € 12.368,67 bruto (zijnde € 8.245,58 bruto aan achterstallig loon plus
€ 4.122,79 aan maximale wettelijke verhoging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 (dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
II. de proceskosten.
3.1.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij gedurende 7,5 maand minstens
zestien overuren per week heeft gemaakt. [eiser] stelt dat hij mondeling met [gedaagde] een afspraak heeft gemaakt dat hij deze overuren werkte, met als tegenprestatie dat hij in september 2017 op kosten van [gedaagde] kon starten met een specialisatieopleiding sportfysiotherapie (kosten circa € 13.000,--). [gedaagde] heeft uiteindelijk geweigerd de opleiding te betalen. De overuren moeten derhalve alsnog uitbetaald worden, te weten een bedrag van € 1.099,41 bruto per maand.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het is aan [eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij structureel meer heeft gewerkt dat de in de arbeidsovereenkomst bepaalde arbeidsduur van 32 uur. [eiser] stelt zich op het standpunt dat daarvan sprake is: hij stelt dat hij in de periode april 2017 tot en met 15 november 2017 wekelijks zestien uur per meer heeft gewerkt dan in de arbeidsovereenkomst is bepaald. Hij heeft zijn stelling onderbouwd met een stapel foto’s van de werkagenda, die hij verder niet van enige toelichting heeft voorzien.
4.2.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat die foto’s niet zonder meer als urenverantwoording kunnen dienen: het gaat slechts om een planning waarin nog veranderingen kunnen optreden. In ieder geval staat vast dat die agenda’s op geen enkele wijze door de werkgever zijn geaccordeerd, zodat daaruit niet volgt dat de daarop vermelde uren ook daadwerkelijk door [eiser] zijn gewerkt. Hierbij komt dat volgens de agenda hele dagdelen niet gevuld waren met afspraken en dat hele periodes niet zijn gefotografeerd (bijvoorbeeld 28 april tot 11 mei, 22 mei tot 1 juni, et cetera). Op basis van de foto’s kan de juistheid van de stellingen van [eiser] dus niet worden vastgesteld.
4.3.
Hierbij komt dat [eiser] het verweer van [gedaagde] ter comparitie (dat met uitdraaien uit het declaratiebestand het aantal gewerkte uren wel kan worden aangetoond) niet heeft weersproken. Hij heeft voorts niet aangeboden deze uitdraaien alsnog in te brengen. Ook heeft hij het verweer van [gedaagde] (dat [eiser] gemiddeld 19 behandelingen per week deed en dat hiermee ongeveer 30 minuten per behandeling is gemoeid met vervolgens 10 minuten administratie) niet weersproken. Dat hij de resterende tijd vulde met andere werkzaamheden is door [eiser] niet onderbouwd, wat gelet op het verweer van [gedaagde] wel had gemoeten.
4.4.
Al met al kan niet worden vastgesteld dat [eiser] (structureel) meer dan 32 uur per week heeft gewerkt. De conclusie is derhalve dat de vordering van [eiser] tot betaling van achterstallig loon een grondslag mist en moet worden afgewezen. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de daarover gevorderde wettelijke verhoging.
4.5.
[eiser] dient als de geheel in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 600,00 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.