ECLI:NL:RBLIM:2018:4969

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
03-720815-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en vernieling in recreatiewoningen te Ohé en Laak

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting en vernieling in drie recreatiewoningen in Ohé en Laak. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig in Maastricht, werd bijgestaan door advocaat mr. B.H.M. Nijsten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 en 15 mei 2018. De tenlastelegging omvatte het samen met anderen aansteken van brand in drie recreatiewoningen, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen, en het vernielen van ruiten en het interieur van twee andere woningen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, waaronder DNA-sporen en telecommunicatiegegevens die de verdachte in de nabijheid van de plaats delict plaatsten op het moment van de brandstichting. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten handelde, en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, rekening houdend met het lange tijdsverloop van de zaak en zijn persoonlijke omstandigheden. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen wegens gebrek aan bewijs van bevoegdheid om te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/720815-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Maastricht op [geboortedatum] 1982,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 en 15 mei 2018. De verdachte en zijn raadsmanzijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na vordering nadere omschrijving, - kort en feitelijk weergegeven- op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen brand heeft gesticht in drie recreatiewoningen waardoor gevaar voor goederen te duchten was;
feit 2:samen met anderen ruiten en/of het interieur van een slaapkamer van twee recreatiewoningen heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
In december 2014 en januari 2015 vonden er in de omgeving van Roermond vier zogenaamde ‘nautische branden’ plaats. Op 6 december 2014 in een boot in Herten,
op 10 december 2014 in Ohé en Laak, op 16 december 2014 in twee loodsen met motorboten in Roermond en op 15 januari 2015 in woonboten en woonarken in een jachthaven in [plaats] , waarvan medeverdachte [medeverdachte 3] mede-eigenaar is. Onder de naam [onderzoeksnaam] werd door de politie een onderzoek opgestart naar deze brandstichtingen en mogelijke verbanden daartussen. Dat onderzoek heeft geresulteerd in de aanhouding van de verdachten [medeverdachte 2] [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Tijdens het onderzoek is de oorzaak van de brand in Roermond niet komen vast te staan. Deze brand maakt dan ook geen onderdeel uit van het dossier. Hoewel het politieonderzoek naar de branden in Herten en [plaats] wel onderdeel uitmaakt van het dossier, is aan verdachte alleen de betrokkenheid bij de brandstichtingen alsmede de vernielingen in Ohé en Laak ten laste gelegd in de vorm van medeplegen.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben – zoals uiteengezet in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gevorderd dat het medeplegen van de ten laste gelegde brandstichtingen alsmede het medeplegen van de vernielingen worden bewezenverklaard.
De officieren van justitie hebben in het kader van de bewijsvoering gewezen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de aangiften van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] namens [benadeelde partij 1] met betrekking tot de brandstichting in de woonboten nummer 28, 29 en 31 en de vernielingen in de woonboten nummer 26 en 30;
  • het forensische onderzoek van de woonboten;
  • de verklaringen van de brandweermannen met betrekking tot het gemeen gevaar voor goederen;
  • de camerabeelden van een persoon die op 10 december 2014 tussen 20.54 uur en 21.04 uur met ‘Aspen 2’ kannetjes in de handen over de steiger loopt. De brand wordt bij 112 om 21.16 uur gemeld;
  • het aantreffen van het DNA van [medeverdachte 2] op een dop voor de woonboot nummer 30 (pagina 1654);
  • het aantreffen van het DNA van [verdachte] op de dop voor de woonboot nummer 28 (pagina 1654);
  • het aantreffen van het DNA van [medeverdachte 3] op een van de doppen aangetroffen voor de woonboten (pagina 2106);
  • het aantreffen van het DNA van [verdachte] op een poetsdoek die naar benzine rook (pagina 1654);
  • blijkens een doorzoeking in de woning van getuige [getuige] , de vriendin van [medeverdachte 2] , kon [medeverdachte 2] beschikken over vrijwel identieke poetsdoeken als aangetroffen op de plaats delict (pagina 311). [medeverdachte 2] verbleef ten tijde van de brandstichting bij zijn vriendin (pagina 340);
  • [medeverdachte 2] en [verdachte] konden via hun werk bij [werk verdachten] beschikken over ‘Aspen 2’ jerrycans, die vrijwel identiek zijn aan de op de steiger en in het water bij de woonboten aangetroffen ‘Aspen 2’ kannetjes (verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] );
  • [medeverdachte 2] en [verdachte] konden via het telecommunicatieonderzoek al op 7 december 2014 en [verdachte] eveneens op 8 december 2014 in de omgeving van de plaats delict worden gebracht. Ook wijst dat onderzoek uit dat er contact is tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Op 7 december 2014 is er tussen 07.46 uur en 08.02 uur sms-verkeer tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De toestellen van [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn dan in de omgeving van de plaats delict. Er is eerder sms-contact tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 6 december 2014, inhoudende ‘Alles is goed’. Vervolgens volgt er op 7 december 2014 een ontmoeting tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en nog meer sms-contact. Op 7 december 2014 zijn er telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] in de omgeving van de plaats delict;
  • op 8 december 2014 vindt er omstreeks 17.42 uur een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij restaurant de Molshoof te Kelpen, hetgeen door [medeverdachte 3] ook wordt erkend;
  • de gsm van [verdachte] straalt op 8 december 2014 tussen 18.56 uur en 19.34 uur een mast aan die de plaats delict bestrijkt. [medeverdachte 2] is blijkens zijn enkelbandgegevens van huis tussen 16.46 uur en 20.29 uur;
  • tussen september 2014 en januari 2015 hebben er 166 telefonische contacten plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en 117 contacten tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] ;
  • een uur voor de brandstichting en vernielingen is er telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij de gsm van [medeverdachte 2] in de omgeving van de plaats delict is;
  • blijkens de enkelbandgegevens van [medeverdachte 2] is hij op 10 december 2014 tussen 18.19 uur en 21.54 uur van huis;
  • [medeverdachte 2] geeft als verklaring voor het aanstralen van de mast door zijn telefoon dat hij op weg was naar een bijeenkomst van [naam motorclub] in [locatie motorclub] . Uit het telecommunicatieonderzoek blijkt dat hij op 10 december 2014 niet in [locatie motorclub] is geweest (pagina 494);
  • de telefoon van [medeverdachte 3] straalt op 10 december 2014 om 20.49 uur de mast aan die de plaats delict bestrijkt (pagina 411);
  • op 11 december 2014 is er sms-contact tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , inhoudende: ‘Hekwerk is geplaatst, maar niet van harte’;
  • op 11 december 2014 zijn er telefonische en sms-contacten eerst tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en daarna tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] ;
  • de inhoud van de brieven van [medeverdachte 2] aan zijn vriendin [getuige] , met name de dubbelzinnigheid over ‘de verbrande schepen’, ‘opnieuw de fik er in’, ‘alsof die water zag branden’ en ‘HAHA’.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] , hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de brandstichtingen en de vernielingen. Het DNA van alle drie de verdachten is aangetroffen op doppen en dat van [verdachte] tevens op een poetsdoek op de plaats delict en de verdachten hebben daarvoor geen logische verklaring gegeven. Daarnaast kunnen alle verdachten middels het telecommunicatie-onderzoek ten tijde van of rondom het tijdstip van de brandstichting in de omgeving van de plaats delict worden geplaatst. Ook daarover blijft een geloofwaardige verklaring van de verdachten achterwege. Het gaat niet om alle bewijsmiddelen afzonderlijk, maar om de onderlinge samenhang waarbij de kans dat al die onderdelen op toeval berusten naar het oordeel van de officieren van justitie verwaarloosbaar klein is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – zoals uiteengezet in de overgelegde pleitnota – dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, om de volgende redenen.
Verdachte heeft vanaf het begin zijn betrokkenheid ontkend. Voorts zijn de resultaten van het DNA-onderzoek en het telecommunicatieonderzoek onvoldoende om verdachtes betrokkenheid vast te stellen.
DNA-onderzoek
Er is DNA-onderzoek uitgevoerd met betrekking tot het sporenmateriaal dat is aangetroffen op twee doppen. Met betrekking tot één dop is vast komen te staan dat het DNA-materiaal van [verdachte] kan zijn. Op een andere dop is materiaal aangetroffen waarvan wordt gesteld dat [verdachte] niet met zekerheid is uitgesloten als donor van dit celmateriaal. Hierbij zijn echter enkele kanttekeningen te plaatsen:
  • het aangetroffen DNA-materiaal op een dop is makkelijk verplaatsbaar. Een ieder kan de dop daar neer hebben gelegd;
  • er kan niet worden vastgesteld dat de doppen horen bij de jerrycans, nu deze niet nader zijn onderzocht op aanwezigheid van een brandbare stof;
  • verdachte heeft een alternatief scenario aangedragen voor de aanwezigheid van zijn DNA, inhoudende dat hij in het verleden tijdens zijn werkzaamheden bij [werk verdachten] heeft gewerkt met soortgelijke jerrycans van Aspen 2 en deze vele malen heeft opengedraaid. Bovendien werden de lege jerrycans op een voor iedereen openlijk toegankelijke plek opgeslagen.
Daarnaast is er DNA materiaal van verdachte aangetroffen op een poetsdoek. Ook deze doek is makkelijk verplaatsbaar en is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de aan verdachte verweten feiten. Verdachte heeft ook hierover verklaard dat hij soortgelijke doeken vast heeft gehad bij [werk verdachten] . Bovendien is niet uitgesloten dat het DNA op de doek terecht is gekomen middels kruisbesmetting vanaf de doppen.
Telecommunicatieonderzoek
Uit het telecommunicatie onderzoek kan worden geconcludeerd dat de gsm van verdachte ten tijde van de branden in de buurt van de plaats delict is geweest. Er kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk óp de plaats delict is geweest. Verdachte heeft bij de reclassering verklaard dat hij met [medeverdachte 2] een afspraak had in verband met het verkopen van merkkleding. Dat er sprake was van een handeltje tussen beiden heeft [medeverdachte 2] ook bij de politie verklaard. Ook het feit dat de gsm van verdachte is waargenomen op enkele zendmasten in de omgeving van de plaats delict de dagen voorafgaand aan de brand, kan niet klakkeloos als een voorverkenning worden geduid.
Er zijn verder geen andere aanwijzingen of bewijsmiddelen op basis waarvan verdachtes betrokkenheid kan worden vastgesteld, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De brand in Ohé en Laak
Op 10 december 2014 omstreeks 21.16 uur kwam er bij de brandweer een melding binnen dat er brand was in een drijvende woning in een zijarm van de Maas aan de Dijk 3 in Ohé en Laak. Aan een steiger liggen hier zes drijvende recreatiewoningen. Toen de brandweer ter plaatse kwam, bleek in drie woningen (nummers 28, 29 en 31) brand te woeden. Bij twee andere woningen (nummer 26 en 30) waren de ruiten ingegooid. De brandweer trof op de steiger voor woning nummer 29 een roze poetsdoek aan. Deze doek rook naar benzine. Aan het gewicht van de doek voelde de brandweerman dat deze kennelijk doordrenkt was. In het water rondom de steiger dreven jerrycans. [2]
Door de eigenaren van de betreffende recreatiewoningen is aangifte gedaan.
[slachtoffer 1] heeft, mede namens [benadeelde partij 2] ., aangifte gedaan van brandstichting in de recreatiewoning nummer 28 gelegen in de Schroevendaalseplas aan de Dijk 3 te Ohé en Laak gepleegd op 10 december 2014 tussen 21.00 uur en 21.20 uur. Aan de rechterzijkant van de woning is het slaapkamerraam vernield. Daarna werd vermoedelijk een brandbare stof naar binnen gegoten of gegooid, welke daarna in brand is gestoken. Daardoor ontstond brand in de slaapkamer. [3]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van brandstichting in de recreatiewoning nummer 29 gelegen in de Schroevendaalseplas aan de Dijk 3 te Ohé en Laak gepleegd op 10 december 2014. Aan de rechterkant van de woning was het raam van de kinderslaapkamer vernield. De brand is gesticht in de kinderslaapkamer. [4]
[slachtoffer 4] heeft, mede namens [benadeelde partij 1] , aangifte gedaan van brandstichting in de recreatiewoning nummer 31 en vernieling van de recreatiewoning nummer 26, gelegen in de Schroevendaalseplas aan de Dijk 3 te Ohé en Laak gepleegd op 10 december 2014. Bij woning nummer 31 is er een ruit vernield en brand gesticht. In woning nummer 26 is een raam vernield. [5]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van vernieling van de recreatiewoning nummer 30, gelegen in de Schroevendaalseplas aan de Dijk 3 te Ohé en Laak, gepleegd op 10 december 2014. Aan de voorkant van de woning waren twee ruiten ingeslagen en er lag benzine in de slaapkamer. [6]
Voorts blijkt uit onderzoek dat aangever [slachtoffer 2] een camera aan zijn woning heeft aangebracht die was gericht op de steiger. Van deze beelden werden twee printscreens gemaakt. Daarop is te zien dat op 10 december 2014 omstreeks 20.54 uur een persoon in lichtkleurige kleding over de steiger loopt. Vervolgens is omstreeks 21.04 een persoon in te zien, die twee jerrycans in zijn handen heeft. [7]
Sporenonderzoek [8]
Op 23 december 2014 omstreeks 23.00 uur werd onderzoek verricht aan de zes drijfwoningen en steiger in de Schroevendaalseplas te Ohé en Laak. Daarbij werd het volgende geconstateerd:
Woning nummer 26:
- van de rechts naast de voordeur gelegen slaapkamer waren twee ruiten van de ramen vernield;
Woning nummer 28:
  • rechts naast de voordeur had een brand gewoed in een technische ruimte;
  • de ruit van het eerste raam van de slaapkamer, rechts naast de voordeur, was vernield;
  • op de steiger voor de woning lagen twee zwarte kunststof schroefdoppen, welke zijn veiliggesteld (AAHX9504NL en AAHX9505NL);
Woning nummer 29:
  • er was brand geweest in de slaapkamer links naast de voordeur;
  • de ruit van het tweede slaapkamerraam, links van de voordeur, was vernield;
Woning nummer 30:
  • de ruiten van beide ramen van de slaapkamer, links naast de voordeur, waren vernield;
  • op de steiger voor de woning lagen twee zwarte kunststof schroefdoppen, welke zijn veiliggesteld (AAHX9501NL en AAHX9502NL);
Woning nummer 31:
  • er was brand geweest in de slaapkamer links naast de voordeur;
  • de ruit van het eerste raam van de slaapkamer was vernield.
Bij de woningen nummer 28, 29 en 31 waar brand had gewoed, alsmede bij woning nummer 30 werd door de verbalisant een geur van ontbrandbare vloeistof geroken.
Op de steiger nabij woning nummer 29 lag een stuk textiel, kleur roze, dat werd veiliggesteld (AAHX9503NL).
Voorts was door de brandweer een groot aantal jerrycans uit het water van de Schroeven-daalseplas gehaald. Deze dreven in het water in de directe nabijheid van de woningen en de steiger. Er werden drie jerrycans veiliggesteld. In twee daarvan zat een vloeistof, die is bemonsterd (AAIN0499NL en AAIN0498NL).
Nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut aan deze vloeistofmonsters heeft tot de conclusie geleid dat de samenstelling van deze monsters kenmerkend is voor aardoliedestillaten van subklasse kookpuntbenzine. Vloeistoffen die tot de subklasse kookpuntbenzine behoren zijn licht ontvlambaar. De damp van deze vloeistoffen is bij normale omgevingscondities eenvoudig ontsteekbaar. [9]
Gemeen gevaar voor goederen
Tijdens het sporenonderzoek werd door de verbalisant geconstateerd dat bij de drijfwoningen waarin brand had gewoed, de brand zich had ontwikkeld in de slaapkamer dan wel in een technische ruimte. In deze ruimten was ruim voldoende brandstof aanwezig om de brand te onderhouden en verder te doen uitbreiden. Als de branden niet tijdig waren geblust, had deze uitbreiding gevolgen kunnen hebben. De brand had zich door overslag en via de steiger kunnen uitbreiden naar de naastgelegen drijfwoning(en). [10]
Ook door de ter plaatse gekomen brandweer is verklaard dat de woningen waarin de brand was gesticht, zouden zijn afgebrand als de brandweer niet had ingegrepen. Mogelijk met overslag van vuur naar de overige woningen. Als er niet was geblust dan zouden brandende brokstukken zijn afgedreven met alle gevolgen van dien. [11]
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 10 december 2014 brand is gesticht in de recreatiewoningen 28, 29 en 31, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was, alsmede dat er vernielingen zijn gepleegd aan/in de recreatiewoningen nummer 26 en 30, allen gelegen in de Schroevendaalseplas aan de Dijk 3 te Ohé en Laak. Daartoe overweegt de rechtbank dat, gelet op het feit dat er in drie afzonderlijke woningen brand woedt wanneer de brandweer arriveert en in de woningen een geur van ontbrandbare vloeistof wordt geroken, in combinatie met het aantreffen van jerrycans met kookpuntbenzine en een poetsdoek doordrenkt met brandbare vloeistof, dat sprake moet zijn van brandstichting door het doen vlamvatten van deze benzine in de woningen.
DNA-onderzoek
Met de bij het sporenonderzoek aangetroffen biologische sporen op de doppen is vergelijkend DNA-onderzoek verricht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI). Daarover is het volgende gerapporteerd.
Spoor AAHX9501NL
Het TMFI heeft gerapporteerd over de dop aangetroffen op de steiger voor woning nummer 30 met bemonstering AAHX9501NL. In de bemonstering wordt een mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee personen. Medeverdachte [medeverdachte 2] kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. Alle DNA kenmerken van zijn DNA-profiel zijn ook aangetoond in het DNA-mengprofiel. Het is een miljard keer waarschijnlijker dat het spoor DNA van [medeverdachte 2] en een onbekende persoon bevat dan dat het spoor DNA van twee onbekende personen bevat. [12]
Met betrekking tot dit spoor is een contra-expertise verricht door Verilabs. In deze rapportage komt de deskundige tot de conclusie dat hoewel niet alle DNA-kenmerken van medeverdachte [medeverdachte 2] zichtbaar zijn in het DNA-mengprofiel, hij niet kan worden uitgesloten als één van de donoren van het DNA in de bemonstering. Het niet waarnemen van alle kenmerken kan in beperkte mate worden verklaard door drop out. Het is extreem veel waarschijnlijker dat het mengprofiel DNA bevat van [medeverdachte 2] en een onbekende niet verwante persoon dan dat het DNA bevat van twee onbekende, niet verwante, toevallig gekozen personen. [13]
Sporen AAHX9504NL en AAHX9505NL
Het TMFI heeft eveneens gerapporteerd over de doppen aangetroffen op de steiger voor woning nummer 28 met bemonstering AAHX9504NL en AAHX9505NL. In de bemonstering AAHX9504NL wordt een mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee personen. In de bemonstering AAHX9505NL wordt een onvolledig mannelijk DNA-profiel aangetroffen. [14]
Verdachte [verdachte] kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering AAHX9504NL. Het is extreem veel waarschijnlijker dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van [verdachte] en een onbekende persoon, dan dat het DNA bevat van twee onbekende personen. Voorts is verdachte [verdachte] niet met zekerheid uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering van de dop met zegelnummer AAX9505NL. [15]
Spoor AHX9503NL
Het Nederland Forensische instituut (NFI) heeft vergelijkend DNA-onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de poetsdoek (AHX9503NL), die op de steiger nabij woning 29 werd veiliggesteld. In de bemonstering van zijde 2 van de poetsdoek (zijde zonder waslabel) is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard. [16]
Telecommunicatieonderzoek [17]
Uit onderzoek is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte] . Voorts is gebleken dat via dit nummer telefonische contacten zijn op 10 december 2014 met het nummer [telefoonnummere verdachte] . Blijkens een Ciot-bevraging staat dit nummer op naam van verdachte [verdachte] . Verbalisant [naam verbalisant] heeft vervolgens onderzocht of kon worden vastgesteld waar deze telefoonnummers zich in het tijdvak tussen 18.00 uur en 23.00 uur op 10 december 2014 bevonden en of er onderlinge contacten waren. In het telecommunicatieonderzoek staan de volgende bevindingen:
  • [medeverdachte 2] stuurt om 18.13.17 uur, 18.18.02 uur en 18.18.38 uur een sms-bericht naar een telefoonnummer dat op naam staat van [naam] , [adres verdachte] Maastricht, zijnde het adres van [verdachte] ;
  • [medeverdachte 2] is om 18.48.48 uur onder het bereik van een antenne van een zendmast in Eindhoven;
  • [verdachte] is om 20.03.21 uur onder het bereik van een antenne van een zendmast in Maastricht;
  • [medeverdachte 2] is om 20.18.42 uur onder het bereik van een antenne van een zendmast in Echt. Hij heeft dan internetcontact;
  • Om 20.19.27 uur bevindt [medeverdachte 2] zich in een geografisch gebied te Echt;
  • [medeverdachte 2] belt om 20.19.28 uur naar het telefoonnummer [telefoonnummere verdachte] , in gebruik bij [verdachte] , en er volgt een gesprek van 42 seconden;
  • [verdachte] heeft tussen 20.19.27 uur en 21.14.08 uur uur diverse telefonische contacten en bevindt zich in een geografisch gebied dat bereikt wordt door zes cell id’s die allen stralen in de richting van de plaats delict in Ohé en Laak;
  • [medeverdachte 2] was om 21.42.07 uur onder bereik van een antenne van een mast in Veldhoven en om 21.43.09 uur in Eindhoven.
Medeverdachte [medeverdachte 2] stond in de periode van 25 augustus 2014 tot en met 24 december 2014 onder elektronisch toezicht. Uit zijn enkelbandgegevens komt naar voren dat [medeverdachte 2] op 10 december 2014 omstreeks 18.24 uur is vertrokken uit zijn woning gelegen aan de [adres medeverdachte 2] en om 21.54 uur terug is gekomen. De verbalisant relateert daarover dat tussen de melding van de brand om 21.16 uur en de thuiskomst van [medeverdachte 2] om 21.54 uur 38 minuten zit. [18]
De politie heeft de route tussen de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] te Eindhoven en de plaats delict alsmede de route terug gereden. Zonder overschrijding van de maximale snelheid bedroeg de reistijd respectievelijk 41 en 46 minuten. Tussen het laatste tijdstip (21.04 uur) dat één van de daders volgens de camerabeelden over de steiger in Ohé en Laak liep en de registratie van de thuiskomst van de enkelband (21.54 uur), zat 54 minuten. [19]
Betrokkenheid verdachte
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zowel verdachte [verdachte] als medeverdachte [medeverdachte 2] bij de brandstichtingen en vernielingen in de recreatiewoningen in Ohé en Laak zijn betrokken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Het DNA van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen in een mengprofiel op de doppen, die zijn veiliggesteld op de steiger voor de woningen nummer 28 en 30. Voorts wordt op de steiger voor woning nummer 29 een poetsdoek doordrenkt met benzine aangetroffen, waarop DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
Verder stelt de rechtbank vast dat zowel door TMFI als in de contra-expertise door Verilabs medeverdachte [medeverdachte 2] wordt aangemerkt als één van de donoren van het celmateriaal in het aangetroffen mengprofiel op de doppen. In beide rapportages wordt geconcludeerd dat het ‘meer dan een miljard keer’ respectievelijk ‘extreem veel waarschijnlijker’ is dat het mengprofiel DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] en een onbekende bevat dan dat het DNA van twee onbekenden bevat. Uit deze bevindingen leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte 2] als één van de donoren van het DNA-spoor op de doppen, aangetroffen op de plaats delict, kan worden aangemerkt.
Zowel verdachte [verdachte] als medeverdachte [medeverdachte 2] hebben een mogelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van hun DNA. Kort gezegd luidt die verklaring dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] door hun werkzaamheden bij [werk verdachten] veelvuldig in fysieke aanraking kwamen met Aspen 2 jerrycans, de doppen daarop en met poetsdoeken. Deze mogelijkheid die naar het oordeel van de rechtbank niet is uit te sluiten, biedt echter nog geen plausibele verklaring voor de resultaten van het telecommunicatieonderzoek. Immers, de gsm van [medeverdachte 2] valt op
10 december 2014 omstreeks 20.18 uur onder het bereik van een antenne te Echt. De gsm van medeverdachte [verdachte] valt omstreeks 20.03 uur eveneens onder het bereik van een antenne te Echt. Omstreeks 20.19 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] en volgt een gesprek van 49 seconden. [verdachte] bevindt zich tijdens de telefonische contacten die hij tussen 20.19 uur en 21.14 uur heeft in een gebied dat bereikt wordt door een antenne die óók de plaats delict bestrijkt. Verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben zich naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de brandstichting niet alleen in de omgeving van de recreatiewoningen gelegen in de Schroevendaalseplas bevonden, maar hebben ook contact met elkaar gehad.
Deze omstandigheden in combinatie met de vaststelling dat verdachte [verdachte] in Maastricht woont en medeverdachte [medeverdachte 2] in Eindhoven en terwijl er die avond geen werkzaamheden van [medeverdachte 2] bij [werk verdachten] in de omgeving van Echt plaatsvonden en [verdachte] in het geheel niet meer werkte bij [werk verdachten] en zij beiden op dat moment in deze omgeving dus niets te zoeken hadden, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte is betrokken bij de brandstichtingen en vernielingen te Ohé en Laak.
De rechtbank acht de bij de reclassering afgelegde verklaring van verdachte [verdachte] dat hij die avond met [medeverdachte 2] had afgesproken om met hem te handelen in merkkleding niet aannemelijk geworden, gezien het feit dat verdachte bij al zijn verhoren bij de politie hierover heeft gezwegen, bij doorvragen van de rechtbank ter zitting niet concreet werd en uiteindelijk terugviel op zijn zwijgrecht.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] inhoudende dat hij op de betreffende avond naar een clubavond bij [naam motorclub] te [locatie motorclub] is geweest, niet aannemelijk. Uit de enkelbandgegevens van verdachte is af te leiden dat hij op 10 december 2014 omstreeks 18.24 uur is vertrokken uit zijn woning in Eindhoven. Omstreeks 20.19 uur straalt de gsm van [medeverdachte 2] een antenne aan in de omgeving van Echt. Om 21.54 uur wordt de enkelband van [medeverdachte 2] weer in zijn woning geregistreerd. De rechtbank acht het, gelet op de ruime reistijd tussen vertrek van huis en de antenne in Echt, niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] de betreffende antenne heeft aangestraald op weg naar [locatie motorclub] . Immers, wanneer [medeverdachte 2] vanuit huis via de A2 naar [locatie motorclub] zou zijn gereden, zou hij het gebied dat de antenne aanstraalt in de omgeving van Echt, eerder zijn gepasseerd. Evenmin bevat deze verklaring uitleg voor de ruime tijd die is verstreken tussen het aanstralen van de mast in Echt en de aankomst in zijn woning bij een eventuele rechtstreekse terugweg vanuit [locatie motorclub] .
De slotsom is dat de rechtbank op grond van het aangetroffen DNA, de aanwezigheid van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] in het gebied waar de brandstichting plaatsvond inclusief het ontbreken van aannemelijke verklaringen daarvoor en de onderlinge contacten tussen beiden kort voor de brandstichting - in onderling verband en samenhang bezien - bewezen acht dat sprake is geweest van medeplegen van brandstichtingen en vernielingen. Daarbij overweegt de rechtbank dat medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten vereist. Dat wil zeggen dat zij samenwerken tot het verrichten van de strafbaar gestelde gedraging. Niet hoeft te worden vastgesteld wie welke rol vervulde of wie welke gedraging daarbij verrichtte.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 10 december 2014 te Ohé en Laak, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in:
a.
een (recreatie)woning met het huisnummer 29, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en (vervolgens) die benzine, heeft vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woningen, te duchten was,
en
b.
een (recreatie)woning met het huisnummer 28, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en (vervolgens) die benzine, heeft vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woningen, te duchten was,
en
c.
een (recreatie)woning met het huisnummer 31, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en (vervolgens) die benzine, heeft vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woningen, te duchten was;
2.
op 10 december 2014 te Ohé en Laak, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk:
a.
2 ruiten van een (recreatie)woning met het huisnummer 26, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , hebben vernield,
en
b.
2 ruiten en het interieur van een slaapkamer van een (recreatie)woning met het huisnummer 30, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, toebehorende aan [slachtoffer 2] , hebben vernield en/of beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De straf en/of de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij hebben zij rekening gehouden met de aard en de ernst van de drie brandstichtingen, de vernielingen die erop duiden dat ook geprobeerd is deze woningen in brand te steken, het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen alsmede het forse strafblad van verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op het lange tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zijn leven weer op orde en heeft een vaste aanstelling. Het is niet wenselijk dat deze positieve ontwikkeling wordt doorkruist door een hernieuwde detentie. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de tijd van het voorarrest van verdachte eventueel in combinatie met een taakstaf en/of een voorwaardelijk strafdeel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met een ander brand gesticht in drie recreatiewoningen en bij twee andere recreatiewoningen vernielingen aangebracht, welke geïnterpreteerd kunnen worden als mislukte pogingen tot brandstichting. Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict zeer gevaarzettende en in potentie onbeheersbare situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. In casu was er zeker sprake van gemeen gevaar voor goederen: door de ter plaatse gekomen brandweer wordt gerelateerd dat de brand bij niet ingrijpen had kunnen overslaan naar de andere recreatiewoningen alsmede dat brandende brokstukken hadden kunnen afdrijven met alle gevolgen van dien. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken nu hij met zijn mededader na de brandstichting is weggegaan. Verdachte heeft zich om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd.
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft in strafverzwarende mate rekening gehouden met het forse strafblad van verdachte met daarop meerdere veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat door het ruime tijdsverloop in deze zaak tussen de aanhouding van verdachte op 16 juni 2015 en de berechting van de verdachte, te weten een periode van bijna drie jaar, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal deze overschrijding dan ook ten voordele van verdachte verdisconteren in de op te leggen straf.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. Daarmee komt de rechtbank tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officieren van justitie is gevorderd. Anders dan de officieren van justitie gaat de rechtbank voor het bepalen van de strafmaat uit van één brandstichting waarbij drie recreatiewoningen in brand zijn gezet in plaats van drie afzonderlijke brandstichtingen.

6.De benadeelde partijen

[benadeelde partij 2] .
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] . vordert [slachtoffer 1] een schadevergoeding van 9.952,67 euro ter zake van het onder 1, onder b, ten laste gelegde feit. Het schadebedrag omvat materiële en immateriële schade ten gevolge van de brandstichting.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [slachtoffer 1] namens [benadeelde partij 2] . aangifte heeft gedaan ter zake brandstichting alsmede dat hij namens de benadeelde partij het voegingsformulier heeft ingediend. Bij het voegingformulier ontbreekt echter essentiële informatie om de ontvankelijkheid van de vordering te beoordelen. Zo ontbreekt zowel een machtiging waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] bevoegd is namens [benadeelde partij 2] . een voeging in te dienen, als een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Nu niet vaststaat dat [slachtoffer 1] bevoegd is namens de benadeelde partij op te treden voldoet de vordering niet aan de vereisten die de wet stelt om in het strafproces te worden meegenomen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten daarom vaststellen op nihil.
[benadeelde partij 1]
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert [slachtoffer 5] een schadevergoeding van 9.628 euro ter zake van de onder 1c en onder 2a, ten laste gelegde feiten. Het schadebedrag omvat materiële schade ten gevolge van de brandstichting en vernieling.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [slachtoffer 4] namens [benadeelde partij 1] aangifte heeft gedaan ter zake brandstichting en vernieling. Het voegingsformulier is echter door [slachtoffer 5] namens de benadeelde partij ingediend. Bij het voegingformulier ontbreekt verder de essentiële informatie om de ontvankelijkheid van de vordering te beoordelen. Zo ontbreekt zowel een machtiging waaruit blijkt dat [slachtoffer 5] bevoegd is namens [benadeelde partij 1] een voeging in te dienen, als een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Nu niet vaststaat dat [slachtoffer 5] bevoegd is namens de benadeelde partij op te treden voldoet de vordering niet aan de vereisten die de wet stelt om in het strafproces te worden meegenomen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten daarom vaststellen op nihil.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63, 157, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde partij 2] . en [benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2018.
Mr. R.A.M.M. Gijselaers en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na vordering nadere omschrijving – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te Ohé en Laak, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in:
a.
een (recreatie)woning met het huisnummer 29, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
b.
een (recreatie)woning met het huisnummer 28, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
c.
een (recreatie)woning met het huisnummer 31, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te Ohé en Laak, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk:
a.
2 ruiten van een (recreatie)woning met het huisnummer 26, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt,
en/of
b.
2 ruiten en/of het interieur van een slaapkamer van een (recreatie)woning met het huisnummer 30, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan de Dijk 3, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Team Grootschalige opsporing, proces-verbaalnummer 2451214019, gesloten d.d. 12 januari 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4499.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2014, pagina
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2014, pagina 496-497.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014, pagina 501-503.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014, pagina 506-507.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014, pagina 498-500.
7.Proces-verbaal van bevindingen ontvangst beelden d.d. 30 januari 2015, pagina 684-687.
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 12 maart 2015, pagina 303-308.
9.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2015.01.19.156, 2015.02.02.205 en 2015.02.03.078, d.d. 20 april 2015 door drs. J.N. Hendriks, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige chemisch brandonderzoek, pagina 410-424.
10.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 12 maart 2015, pagina 303-308.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 januari 2016, pagina 523-524.
12.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 25 februari 2015 door dr. P.J. Herbergs, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 354-360, en een aanvullend deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 17 maart 2015 door dr. P.J. Herbergs, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 433-434.
13.Aanvullend deskundigenrapport van Verilabs te Leiden nr. 20162554, d.d. 21 december 2016 door dr. M. Hidding, DNA-deskundige.
14.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 25 februari 2015 door dr. P.J. Herbergs, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 354-360.
15.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. 2015009161 2014162685, d.d. 21 mei 2015 door dr. P.J. Herbergs, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als forensisch DNA-deskundige, pagina 437-440.
16.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2015.02.02.205, d.d. 19 mei 2015 door ing. M.J.W. Pouwels, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek ven biologische sporen en DNA, pagina 446-449.
17.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 23 oktober 2015, met bijlagen, pagina 463-489.
18.Proces-verbaal van bevindingen omtrent enkelband [medeverdachte 2] d.d. 23 februari 2015, pagina 38-39.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2015, pagina 987-988.