Overwegingen
1. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert aan de raad van de gemeente Weert voorgesteld om in de “Verordening op de heffing en de invordering van de onroerende zaakbelastingen 2017” (de Verordening) de volgende tarieven op te nemen:
- eigenarenbelasting woning: 0,1222%;
- gebruikersbelasting niet-woning: 0,1303%;
- eigenarenbelasting niet-woning: 0,2032%.
2. Bij de stukken heeft verweerder een door de voorzitter en de griffier ondertekend raadsbesluit van 21 december 2016 overgelegd. De raad van de gemeente Weert stelt daarin de Verordening vast. In artikel 5 zijn de volgende belastingtarieven opgenomen:
- eigenarenbelasting woning: 0,1303%;
- gebruikersbelasting niet-woning: 0,1222%;
- eigenarenbelasting niet-woning: 0,2032%.
De Verordening is gepubliceerd in Gemeenteblad nr. 186523 van 28 december 2016.
3. Naar aanleiding van de aanslagen OZB, waarin het tarief voor woningeigenaren 0,1303% bedroeg, heeft fractievoorzitter [naam fractievoorzitter] van [naam politieke partij] bij brief van 5 maart 2017 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert te kennen gegeven dat in de aanslagen ten onrechte niet het door de raad vastgestelde percentage van 0,1222% is gehanteerd en verzoekt hij hiernaar onderzoek te doen en maatregelen te nemen.
4. Bij brief van 6 maart 2017 heeft beleidsadviseur [naam beleidsadviseur] aan de wethouder van Financiën meegedeeld dat in de uitvoering van de Verordening het tarief van de gebruikersbelasting niet-woning is omgewisseld met het tarief van de eigenarenbelasting woning, waardoor voor woningeigenaren een te hoog tarief (0,1303% in plaats van 0,1222%) en voor gebruikers van niet-woningen een te laag tarief (0,1222% in plaats van 0,1303%) is gehanteerd. [naam beleidsadviseur] stelt voor de te veel geheven eigenarenbelasting woning te corrigeren en de te weinig geheven gebruikersbelasting niet-woning ongemoeid te laten.
5. Dit voorstel is overgenomen en op 7 maart 2017 via de gemeentewebsite gecommuniceerd.
6. Bij brief van 11 maart 2017 is de aan eiser opgelegde aanslag onroerende zaakbelasting eigenaar ambtshalve verminderd (van 0,1303% tot 0,1222%).
7. In de visie van eiser had verweerder echter vanwege onverbindendheid van de Verordening de volledige aanslag onroerende zaakbelasting (woning en niet-woning) moeten vernietigen. Hiertoe heeft eiser het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een rechtsgeldig bekendgemaakte verordening. De gepubliceerde Verordening is immers vanwege de onjuiste percentages niet de door de raad van de gemeente Weert vastgestelde Verordening. De voorzitter en griffier hebben een verordeningstekst ondertekend, waarvan zij – vermoedelijk ten onrechte – dachten dat die gelijk was aan het besluit van de raad. Eiser heeft hiertoe verwezen naar het raadsvoorstel, de brieven van [naam fractievoorzitter] en [naam beleidsadviseur] en het persbericht op de gemeentewebsite. Bovendien blijkt hieruit dat de raad niet de intentie had om de Verordening, zoals die is gepubliceerd, vast te stellen.
8. Verweerder volgt eiser niet in dit standpunt. De Verordening is gepubliceerd overeenkomstig het raadsbesluit en daarmee is sprake van een rechtsgeldig bekendgemaakte verordening. Dat de raad de intentie had om een ander tarief vast te stellen, maakt dat in de visie van verweerder niet anders. Het staat de raad vrij om daarna te besluiten dat hij het anders had bedoeld en alsnog de aanslagen ambtshalve te corrigeren.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. In artikel 32a, eerste lid, van de Gemeentewet is onder meer bepaald dat de stukken die van de raad uitgaan door de burgemeester worden ondertekend en door de griffier worden medeondertekend.
In artikel 139 van de Gemeentewet is bepaald dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad.
In artikel 216 van de Gemeentewet is bepaald dat de raad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar de in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
In artikel 220 van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen kunnen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
11. De rechtbank overweegt dat in artikel 5 van het raadsbesluit van 21 december 2016 de onder rechtsoverweging 2 genoemde belastingtarieven zijn opgenomen. Dit besluit is in overeenstemming met artikel 32a van de Gemeentewet ondertekend door de burgemeester (de voorzitter van de raad) en medeondertekend door griffier. Het besluit is daarmee bevoegd genomen. Vervolgens is dit besluit overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet deugdelijk bekendgemaakt en is de Verordening in werking getreden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat de Verordening rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat verweerder de aan eiser opgelegde aanslag terecht hierop heeft gebaseerd. In de omstandigheid dat de raad geen gebruik heeft gemaakt van de haar ter beschikking staande bevoegdheid om door middel van het nemen van een nieuw raadsbesluit de Verordening te wijzigen, ziet de rechtbank een bevestiging van haar oordeel dat de Verordening rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dat in het raadsbesluit een ander tarief is vermeld dan de raad ten tijde van de vergadering voor ogen had, kan aan de rechtsgeldigheid van het tot stand gekomen raadsbesluit niet afdoen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de Verordening geheel of gedeeltelijk onverbindend te verklaren. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat de tariefstelling in de Verordening leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing, kan op die grond van onverbindendheid van de tariefsbepaling in de Verordening of de gehele of gedeeltelijke Verordening evenmin sprake zijn.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.