In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waarbij zij zich beroepen op een concurrentiebeding. De eisers, bestaande uit twee tandartspraktijken en een individuele tandarts, vorderen dat gedaagde sub 1, die eerder werkzaam was bij eiseres sub 1, zich gedurende het jaar 2018 onthoudt van het verlenen van tandheelkundige diensten aan patiënten die op 12 december 2017 patiënt waren van eiseres sub 1. Daarnaast vorderen zij dat gedaagde sub 1 zich gedurende het jaar 2019 niet binnen een straal van 20 kilometer van de vestigingsplaats van eiseres sub 1 bezighoudt met soortgelijke werkzaamheden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de eerste vordering, omdat eisers stellen dat gedaagde sub 1 patiënten behandelt in strijd met het concurrentiebeding. De tweede vordering wordt afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter concludeert dat gedaagde sub 1 in 2018 in elk geval één patiënt van eiseres sub 1 heeft behandeld, wat een overtreding van het concurrentiebeding oplevert. De vordering tot het opleggen van een dwangsom voor elke overtreding wordt toegewezen, met een maximum van € 250.000,-. De vordering tot inzage in de patiëntenadministratie van gedaagden wordt afgewezen, omdat niet voldoende zeker is dat gedaagden toestemming krijgen om deze gegevens in te zien. De kosten van het geding worden toegewezen aan de zijde van eisers, en gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten van het geding tussen hen en eiseres sub 2.