In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap TRAARBACH SPEELAUTOMATEN B.V. en de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam gedaagde sub 1] V.O.F. en haar vennoten. De eisende partij, TRAARBACH SPEELAUTOMATEN B.V., had op 22 oktober 2008 een geldlening verstrekt aan de gedaagde partij, met de afspraak dat deze lening uiterlijk op 22 oktober 2010 volledig zou worden terugbetaald. De eisende partij vorderde een bedrag van € 23.510,61, vermeerderd met rente en kosten, van de gedaagde partij.
De gedaagde partij voerde verweer en deed een beroep op verjaring van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat de vordering op 22 oktober 2010 opeisbaar werd en dat de verjaringstermijn van vijf jaren op dat moment begon te lopen. De eisende partij stelde dat er een stuiting had plaatsgevonden, maar de kantonrechter oordeelde dat het overgelegde document niet voldeed aan de wettelijke eisen voor een rechtsgeldige stuiting. Hierdoor werd het beroep op verjaring gehonoreerd en werd de vordering afgewezen.
De kantonrechter veroordeelde de eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij werden begroot op € 800,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing van de kantonrechter was dat de vordering werd afgewezen, de eisende partij in de proceskosten werd veroordeeld, en het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard.