ECLI:NL:RBLIM:2018:4816

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
04 6523353/CV 17-9511
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van PGB-budgetten door VGZ Zorgkantoor B.V.

In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. de terugbetaling van toegekende persoonsgebonden budgetten (PGB) door de gedaagde partij. De kantonrechter te Roermond heeft op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. VGZ was verantwoordelijk voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had aan de gedaagde partij een PGB toegekend, maar de gedaagde partij had niet op de juiste wijze verantwoording afgelegd over de besteding van het budget. Hierdoor werd een bedrag van € 40.649,77 teruggevorderd. De gedaagde partij had de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen deze beschikking, maar heeft deze termijnen ongebruikt laten verstrijken, waardoor de beschikking formele rechtskracht heeft gekregen. De kantonrechter oordeelde dat de juistheid en hoogte van de teruggevorderde bedragen niet meer getoetst konden worden.

De gedaagde partij voerde verweer, onder andere dat de vordering was verjaard en dat er geen geldige grondslag voor de vordering was, omdat er al een bedrag van € 21.500,00 was terugbetaald. De kantonrechter verwierp dit verweer en stelde vast dat de terugbetaling van het bedrag in januari 2012 als een stuiting van de verjaring werd aangemerkt. De kantonrechter oordeelde dat VGZ recht had op de gevorderde bedragen, inclusief rente en kosten. De vordering van VGZ werd toegewezen, en de gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 21.493,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6523353 \ CV EXPL 17-9511
Vonnis van de kantonrechter van 23 mei 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VGZ ZORGKANTOOR B.V., t.h.o.d.n. ZORGKANTOOR NIJMEGEN, ZORGKANTOOR MIDDEN-BRABANT, ZORGKANTOOR NOORD-OOST-BRABANT, ZORGKANTOOR NOORD-LIMBURG, ZORGKANTOOR MIDDEN-LIMBURG, ZORGKANTOOR ZUID-LIMBURG EN ZORGKANTOOR NOORD MIDDEN LIMBURG,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor Van Arkel,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. L.P.W. Zanders.
Partijen worden verder aangeduid als VGZ en [gedaagde partij] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VGZ was als zorgkantoor belast met de uitvoering van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) met betrekking tot de toekenning van een PGB (Persoons Gebonden Budget) voor het inkopen van zorg. Per 1 januari 2015 zijn de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving Rsa (regeling subsidies AWBZ) komen te vervallen.
2.2.
Bij beschikking van 24 juni 2010 is aan [gedaagde partij] PGB toegekend en in voorschotten van in totaal € 54.666,31 uitgekeerd. Aan de toekenning en uitkering van het PBG waren voorwaarden verbonden. Een van die voorwaarden betrof het afleggen van verantwoording over de besteding van het budget.
2.3.
Aangezien het toegekende bedrag niet op de juiste wijze werd verantwoord, is bij beschikking van 14 juni 2011 een bedrag van € 40.649,77 van [gedaagde partij] teruggevorderd.
2.4.
Tegen laatstbenoemde beschikking stond bezwaar en beroep open op grond van de ABW. [gedaagde partij] heeft de termijnen voor beroep en bezwaar ongebruikt laten verstrijken, zodat de beslissing tot terugvordering kracht en gezag van gewijsde heeft.
2.5.
[gedaagde partij] heeft een bedrag van € 21.500,00 terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 21.493,00 (€ 19.149,77 aan hoofdsom, € 1.391,23 aan reeds verschenen rente en € 952,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Vast staat dat [gedaagde partij] geen bezwaar en beroep heeft ingesteld als bedoeld in de Algemene wet Bestuursrecht. De beschikking d.d. 14 juni 2011 heeft hiermee formele rechtskracht, zodat de kantonrechter moet uitgaan van de juistheid van het in de beschikking vermelde bedrag van € 40.649,77.
Immers, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet de burgerlijke rechter, wanneer tegen een beschikking van een bestuursorgaan zoals het VGZ, een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan (hier: bezwaar en beroep volgens de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht ter beoordeling van de bestuursrechter) en deze rechtsgang niet is gebruikt, in het geval de geldigheid van de beschikking voor hem wordt betwist, ervan uitgaan dat die beschikking zowel wat haar wijze en totstandkoming als wat haar inhoud betreft, in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen tot stand is gekomen (zie bij voorbeeld Hoge Raad 16 oktober 1992, NJ 1993,638). Kortweg gezegd, de kantonrechter moet van de formele rechtskracht van de facturen/beslissing uitgaan. Dit brengt met zich dat de juistheid en de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen in deze procedure niet meer getoetst kan worden. Dit is thans een gepasseerd station.
4.2.
[gedaagde partij] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de vordering is verjaard. De kantonrechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Op 17 januari 2012 is een begin gemaakt met de terugbetaling van een bedrag van € 21.500,00. Dit wordt als een stuiting van de verjaring aangemerkt. Verder heeft VGZ diverse aanmaningen gestuurd die eveneens als een stuiting van de verjaring gelden. Het verweer van [gedaagde partij] niets te hebben ontvangen, wordt als zijnde niet geloofwaardig terzijde geschoven. Daarbij merkt de kantonrechter op nog wel te willen aannemen dat wellicht een brief of zelfs meerdere niet is/zijn ontvangen, maar dat geen enkele brief [gedaagde partij] heeft bereikt is zonder nadere toelichting niet aannemelijk, temeer omdat deze allen aan het bij VGZ bekende adres zijn gericht. Van verjaring is daarom geen sprake.
4.3.
[gedaagde partij] voert verder aan dat er geen geldige grondslag voor de vordering is. Hij heeft immers een bedrag van € 21.500,00 terugbetaald. Hieruit blijkt dat er, ook na de beschikking van 14 juni 2011, een herbeoordeling van de beschikking heeft plaatsgevonden en dat VGZ heeft ingestemd met de terugbetaling van het bedrag van € 21.500,00, aldus [gedaagde partij] . VGZ betwist dat sprake is van een herbeoordeling of schikking.
De kantonrechter is van oordeel dat ook het op dit punt gevoerde verweer niet kan standhouden en verwijst naar rechtsoverweging 4.1. waarin onder meer is overwogen dat in rechte moet worden uitgegaan van de juistheid van het bedrag van € 40.649,77. Dat er sprake is van een herbeoordeling dan wel schikking is door [gedaagde partij] niet aangetoond of aannemelijk gemaakt.
4.4.
Meer subsidiair beroept [gedaagde partij] zich op artikel 4:37 BW en geeft zij VGZ in overweging haar vordering in te trekken dan wel te herzien, gelet op de zeer schrijnende omstandigheden waarin [gedaagde partij] sinds 2010 verkeert. Mocht VGZ hiervoor niet openstaan dan verzoekt [gedaagde partij] de kantonrechter om de vordering af te wijzen dan wel te matigen. Ook ten aanzien van dit verweer verwijst de kantonrechter naar rechtsoverweging 4.1. De beschikking heeft kracht en gezag van gewijsde en het staat de kantonrechter niet vrij het in rekening gebrachte bedrag te toetsen en eventueel aan te passen. Uiteraard staat het VGZ vrij om deze uitspraak al dan niet te executeren. Daarover heeft de kantonrechter geen zeggenschap.
4.5.
Nu het verweer van [gedaagde partij] is verworpen, kan de vordering van VGZ worden toegewezen, zulks met inbegrip van de gevorderde rente en kosten. Met betrekking tot de rente zal de wettelijke rente worden toegewezen over een bedrag van € 19.149,77 nu voor toewijzing over een bedrag van € 19.164,77 geen grondslag aanwezig.
4.6.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.7.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 939,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.840,05
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 21.493,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 19.149,77 vanaf 17 november 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van VGZ gevallen en tot op heden begroot op € 1.840,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: