RECHTBANK limburg
zaaknummer: AWB/ROE 17/273
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen
Stichting MeanderGroep Zuid-Limburg, te Heerlen, eiseres
(gemachtigde: mr. A. Staal),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: mr. D.W.C. Jacobs).
Bij besluit van 20 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de arbeidsongeschiktheidsuitkering van mevrouw [naam] , verder de werkneemster, ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in de vorm van een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) met ingang van 17 juli 2016 beëindigd en de werknemer vanaf die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Bij besluit van 22 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
1. Eiseres is eigen risicodrager als bedoeld in Hoofdstuk 9 van de Wet WIA. Hierdoor draagt eiseres gedurende 10 jaar nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigen risicodrager in dienstbetrekking stond.
2. De werkneemster is werkzaam geweest als thuishulp bij eiseres voor 19 uur per week. Op 19 augustus 2013 heeft de werkneemster zich ziek gemeld met psychische klachten.
3. Verweerder heeft bij besluit van 25 september 2015 de werkneemster met ingang van 17 augustus 2015 een WGA-uitkering toegekend. De werkneemster is 100% arbeidsongeschikt. Volgens de verzekeringsarts heeft de werkneemster geen benutbare mogelijkheden vanwege de ingeschatte ernst van de aandoening (psychose) en de opname in een inrichting. Ten aanzien van de duurzaamheid heeft de verzekeringsarts aangegeven dat de verwachting van verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering vanwege het bereiken van de maximumduur met ingang van 17 juli 2016 beëindigd en de werkneemster vanaf die datum in aanmerking gebracht voor een WGA- loonaanvullings- uitkering.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en aangevoerd dat aan het primaire besluit geen medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt en dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is zodat de werkneemster recht heeft op een inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft alsnog een medisch onderzoek laten verrichten. Dit onderzoek is verricht door verzekeringsarts bezwaar en beroep M.E. Jacobs op 10 augustus 2016 en, nadat informatie van de behandelend psychiater is verkregen, op 30 september 2016. Eiseres heeft vervolgens een reactie op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven. Daarna heeft dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 december 2016 de bezwaren van eiseres heroverwogen. Verweerder heeft zich op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het standpunt geteld dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid omdat de verwachting is dat de functionele mogelijkheden van de werkneemster op termijn wezenlijk zullen toenemen. De werkneemster komt dan ook niet in aanmerking voor een IVA-uitkering.
7. Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en in strijd met het heroverwegingskarakter van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het eerste verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de heroverweging daarvan is verricht door dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de werknemer duurzaam arbeidsongeschikt is; gezien de duur en de aard van de klachten is verbetering van de belastbaarheid niet binnen afzienbare tijd te verwachten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van duurzaamheid en heeft de door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vereiste onderbouwing die ziet op het mogelijk resultaat van de behandeling, niet gegeven. Verder is verweerders motivering inconsistent; verweerder spreekt over langere tijd, enige tijd en dan weer verbetering binnen een jaar. Verweerder erkent vervolgens dat de aandoening van dien aard is dat het herstelproces ook trager kan verlopen. Daaruit blijkt volgens eiseres dat verweerder wederom te algemeen aangeeft waarom er verbetering zou zijn en dat hij de motivering niet op het individuele geval van de werknemer heeft gericht. Voorts geeft verweerder aan dat het ook nog jaren kan duren dat er verbetering van de belastbaarheid te verwachten valt. Er is volgens eiseres dan ook sprake van duurzaamheid van de beperkingen. Zij wijst er voorts op dat de huidige behandelperiode is gestart in september 2015 en dat er op het moment van de brief van de specialist in september 2016, dus een jaar later, nog altijd geen noemenswaardige verbetering zichtbaar is. Verder is het, als al een verbetering van de belastbaarheid is te verwachten, niet duidelijk op welke punten de verbetering ziet. Eiseres betoogt ten slotte dat verweerder bij werkgeversbezwaren een verzwaarde motiveringsplicht heeft.
8. In geschil is of verweerder er bij de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering terecht en op goede gronden van uit is gegaan dat de werkneemster per 17 juli 2016 niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
9. De rechtbank dient allereerst te oordelen over de beroepsgrond dat de heroverweging van de eerste verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet door dezelfde verzekeringsarts had mogen worden verricht. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Volgens verweerder is het gebrek in de primaire besluitvorming hersteld door in bezwaar alsnog een verzekeringsgeneeskundige beoordeling te verrichten en deze bovendien op grond van de reactie van eiseres te heroverwegen. Dat de heroverweging door dezelfde verzekeringsarts is uitgevoerd doet daaraan volgens verweerder niet af. Bovendien acht verweerder eiseres door die gang van zaken niet in haar belangen geschaad. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat de aard van de bezwaarschriftprocedure met zich meebrengt dat het bestuursorgaan gebreken van formele aard kan herstellen en dat verweerder dat in zoverre ook heeft gedaan door niet alleen het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek alsnog te laten verrichten maar dit ook op basis van de daarover geuite bedenkingen te doen heroverwegen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat in dit soort gevallen de eerste verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de heroverweging van de medische aspecten door dezelfde verzekeringsarts mag plaatsvinden. Artikel 10, eerste lid, van het ten tijde van het bestreden besluit geldende Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2014 bepaalt namelijk uitdrukkelijk dat de beoordeling van de medische aspecten van het bezwaar plaats vindt door een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep die niet bij de voorbereiding van de bestreden beschikking betrokken is. Aangezien zowel de eerste medische beoordeling, die in feite in de plaats komt van de voorbereiding van het primaire besluit, als de heroverweging door dezelfde verzekeringsarts is verricht, heeft verweerder gehandeld in strijd met het Reglement. De rechtbank volgt verweerder voorts niet in het standpunt dat eiseres door de gang van zaken niet is benadeeld. Artikel 6:22 van de Awb bepaalt dat een besluit waartegen beroep is ingesteld ondanks schending van een –onder meer- een geschreven rechtsregel in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De rechtbank acht niet op voorhand aannemelijk dat een andere verzekeringsarts bij heroverweging tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen. Uit hetgeen hierna wordt overwogen over de materiële gronden van beroep volgt dat daarvoor te minder reden is. De beroepsgrond over de heroverweging in bezwaar slaagt
.