3.3.1.De vrijspraken
Feit met parketnummer 03/142514-12:
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft zijn buurman [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen of te bedreigen door met een steen naar hem te gooien. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een steen op het terras van [slachtoffer 1] gegooid heeft vanaf de grens tussen zijn tuin en die van zijn buurman, maar nadrukkelijk betwist dat die steen in de richting van [slachtoffer 1] is gegooid. De rechtbank vindt voor het gooien van de steen in de richting van [slachtoffer 1] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in de verklaringen van [slachtoffer 1] en zijn echtgenote [slachtoffer 2] , nu deze verklaringen te veel tegenstrijdigheden bevatten.
Omdat niet bewezen kan worden dat de steen die de verdachte gooide door deze handeling in de keuken van aangevers is beland, kan ook niet bewezen worden dat de beschadiging aan de muur door toedoen van de verdachte is ontstaan. Dat betekent dat de rechtbank de verdachte van feit 1, zowel primair als subsidiair, en van feit 2 met voornoemd parketnummer zal vrijspreken.
Ook voor feit 4 in die zaak ontbreekt het bewijs. De verdachte ontkent ook dit feit nadrukkelijk. De door aangever gemaakte filmbeelden zijn onduidelijk en niet bruikbaar voor het bewijs. De constatering van de huisarts dat aangever [slachtoffer 1] een rood oog had, levert ook onvoldoende steunbewijs op voor de aangifte. Per saldo is er dus slechts één bewijsmiddel beschikbaar in de vorm van de aangifte. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste bewijsminimum en zal vrijspraak moeten volgen.
Feit met parketnummer 03/700644-14
De verdachte wordt verweten dat hij zich verzet heeft tegen zijn aanhouding door politieambtenaren op 12 november 2014 in Guttecoven . Volgens de raadsvrouw waren deze ambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en moet vrijspraak volgen. De rechtbank geeft haar daarin gelijk en overweegt het volgende.
Volgens het dossier werd de verdachte aangehouden op grond van de verdenking dat hij een politieambtenaar had bedreigd. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van brigadier [verbalisant 1] waarin hij beschrijft dat de verdachte een dreigende houding tegen hem aannam met een schop. Van het incident en de aanhouding zijn camerabeelden getoond ter terechtzitting, afkomstig van beveiligingscamera’s. Op deze beelden heeft de rechtbank ter terechtzitting niet kunnen waarnemen waarop die verdenking van bedreiging gebaseerd kan zijn geweest, omdat niet te zien is dat de verdachte de schop ook zodanig heeft opgeheven dat daaruit bij politieambtenaar [verbalisant 1] de redelijke vrees kon ontstaan voor het verlies van zijn leven of voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve niet worden gesproken van een redelijke verdenking vereist als rechtmatige basis voor het toepassen van het dwangmiddel aanhouding Daarmee vervalt ook de grond voor de aanhouding van de verdachte door andere politieambtenaren wier hulp werd ingeroepen. Nu het bestanddeel ‘rechtmatige uitoefening van de bediening’ niet bewezen kan worden verklaard, dient vrijspraak te volgen.
Feiten met parketnummer 03/866337-15
De tenlastelegging vermeldt dat de verdachte een stelselmatige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze inbreuken bestaan volgens de opsteller van de tenlastelegging uit:
- het over de schutting gluren;
- filmpopnamen maken;
- voorwerpen over de schutting gooien;
- afval/ontlasting op de oprit gooien;
- het openen van het keukenraam door de verdachte en vervolgens schreeuwen, spugen of spullen gooien.
Het dossier bevat logboeken die aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben bijgehouden vanaf december 2006 tot en met februari 2015 in het kader van langslepende spanningen en conflicten tussen aangevers, de verdachte en een andere buurman. De rechtbank constateert dat het aantal incidenten tot aan 2013 in aantal niet zo groot is, nog los van de vraag of de incidenten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Zo zou er in 2009 sprake zijn geweest van acht keer blokkeren, hinderlijk parkeren en zich onnodig ophouden op de oprit van aangevers door de verdachte en in 2010 van drie keer hinderlijk parkeren. In 2011 zou de verdachte een groter raam in de muur van zijn woning hebben aangebracht. De frequentie van incidenten acht de rechtbank niet zodanig dat er sprake zou kunnen zijn van stelselmatige, opzettelijke inbreuken op het leven van aangevers. Bovendien geldt dat het aanbrengen van een raam in een muur van de eigen woning niet automatisch een ongerechtvaardigde inbreuk op andermans privacy oplevert. Ook andere incidenten, zoals het weigeren door de verdachte om een boom weg te halen, vallen niet onder het begrip opzettelijke inbreuk op andermans privacy.
Belangrijker is dat van veel van de beschreven incidenten helemaal niet vastgesteld kan worden dat de verdachte deze begaan heeft of daarbij betrokken is geweest. Overlast van ratten is uiteraard heel vervelend, maar er is geen bewijs dat de verdachte deze rattenoverlast opzettelijk heeft veroorzaakt of laten bestaan met het doel zijn buren te treiteren. Ook worden er handelingen door aangevers specifiek aan de echtgenote van de verdachte toegeschreven. De opsteller van de tenlastelegging heeft echter geen medeplegen opgenomen, dus die handelingen, als ze al bewezen geacht kunnen worden op basis van de getuigenverklaring van beide aangevers, kunnen de verdachte niet worden aangerekend.
Vanaf 2013 melden aangevers zeer veel incidenten (tientallen of zelfs meer dan honderd in 2013). Die bestaan volgens aangevers onder meer uit (intimiderend) staren, gluren, foto’s maken, dreigende blikken, grijnzen, lawaai maken en het zich in de beleving van aangevers door de verdachte onnodig ophouden op de oprit en in zijn tuin. Verder zou de verdachte voortdurend zijn keukenraam openen, zodra aangevers zich op de oprit bevonden. Ook zou er met uitwerpselen, tissues en andere voorwerpen gegooid zijn. Ook voor deze gemelde gedragingen geldt dat veelal niet vastgesteld kan worden dat de verdachte die begaan heeft of dat deze juist door aangevers worden toegeschreven aan zijn echtgenote.
Andere gedragingen, voor zover je die aan zou kunnen nemen op basis van de verklaringen van aangevers, zoals het kijken door de tuinafscheiding naar de buren, kunnen zonder de subjectieve en door het conflict ingekleurde interpretatie van aangevers als normale gedragingen worden beschouwd. Voor het maken van foto’s (en het gebruik van beveiligingscamera’s) geldt ten slotte dat uit het dossier duidelijk wordt dat dit in het kader van het langslepende burenconflict over en weer gebeurt. Niet valt in te zien dat dat van de zijde van de verdachte als belaging moet worden aangemerkt.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich aan belaging heeft schuldig gemaakt. Zij zal hem van dit feit dan ook vrijspreken.
Ook van de feiten 2 en 3 van voornoemd parketnummer zal de rechtbank de verdachte vrijspreken. De rechtbank komt tot die vrijspraak omdat de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] uiteenlopen en tegenstrijdig zijn. Zo heeft aangever [slachtoffer 3] het over het grijpen bij de keel van [slachtoffer 1] , terwijl aangever [slachtoffer 1] daar zelf niets over heeft gezegd. Omgekeerd heeft [slachtoffer 1] het over het slaan van [slachtoffer 3] , maar daar heeft [slachtoffer 3] in zijn aangifte weer niets over gezegd. Verder is onduidelijk waarmee de verdachte hen bedreigd dan wel geslagen zou hebben. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat dit gebeurd zou zijn met een stuk hout of een stok, terwijl [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de verdachte een langwerpig voorwerp, lijkend op een stuk betonplex in handen heeft gehad. De verdachte heeft wel bevestigd dat hij een latje in handen had, maar heeft nadrukkelijk betwist dat hij hiermee gedreigd heeft. Op basis van de tegenstrijdige verklaringen van aangevers kan dan ook geen bedreiging worden aangenomen.
3.3.2.De bewijsmiddelen voor de overige feiten en de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Zaak met parketnummer 03/142514-12 feit 3
Op 30 maart 2012 wilden politieambtenaren de verdachte aanhouden op basis van de verdenking dat hij een straatklinker naar zijn buurman [slachtoffer 1] had gegooid. De verbalisanten arriveerden ter plaatse op het adres [adres slachtoffer 1+2] te in Guttecoven , nadat zij omstreeks 17.30 uur van de meldkamer de opdracht hadden gekregen daarheen te gaan. [slachtoffer 1] gaf aan dat hij aangifte wilde doen van het feit dat de verdachte een straatklinker naar hem gegooid had en wees een klinker aan die in zijn keuken op de vloer lag. De verbalisanten namen deze klinker waar en zagen op aanwijzing van aangever een beschadiging in de muur. In overleg met hun leidinggevende besloten de verbalisanten, hoofdagent [verbalisant 3] en brigadier [verbalisant2] , over te gaan tot aanhouding.
Nadat verbalisant [verbalisant 2] de verdachte had medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake van poging tot zware mishandeling en vernieling, draaide de verdachte zich om en liep hij weg. [verbalisant 2] heeft de verdachte vervolgens vastgegrepen en bij herhaling medegedeeld dat hij mee moest komen. Daarop begon de verdachte te rukken en te trekken in een andere richting dan waarin [verbalisant 2] hem probeerde te bewegen. Omdat de verdachte een fors postuur had en behoorlijke kracht, werkte [verbalisant 2] hem met een voetveeg tegen de grond. Nadat de verdachte had ingestemd mee te zullen werken en overeind gekomen was, liep hij echter weer in de richting van zijn woning. Toen [verbalisant 2] hem daarop weer vastpakte, ontdeed de verdachte zich van zijn t-shirt. De verdachte is vervolgens vrijwillig meegegaan.De aanhouding vond plaats om 18.00 uur.
Op basis van het hiervoor weergegeven bewijs in de vorm van de bevindingen van de verbalisanten kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte verzet heeft gepleegd tegen zijn aanhouding. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen sprake meer was van een heterdaadsituatie, als gevolg waarvan die aanhouding als onrechtmatig moet worden aangemerkt en er vrijspraak zou moeten volgen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Er verstrijkt nu eenmaal enige tijd tussen de melding bij de politie van aangevers en het uitsturen van een beschikbare surveillance. Dat maakt nog niet dat van een heterdaadsituatie geen sprake meer is. De verbalisanten hebben vervolgens terecht eerst de tijd genomen om de aangever en diens partner te horen en onderzoek te doen om vast te stellen of sprake was van een redelijke verdenking die als rechtmatige basis zou kunnen dienen voor het toepassen van het dwangmiddel aanhouding.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het tijdsverloop tussen het tijdstip waarop het feit zich heeft afgespeeld volgens aangever, gelegen na 16.45 uur, de opdracht van 17.30 uur en het optreden van de politieambtenaren gericht op de opsporing en daarna de aanhouding, nog valt binnen het criterium “terstond nadat het feit is begaan” van artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop is dus sprake geweest van rechtmatig binnentreden ook zonder schriftelijke machtiging daartoe.
Zaak met parketnummer 03/165452-15
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Volgens aangever heeft de verdachte hem op 14 augustus 2015 te Guttecoven tegen een muur geduwd. Hierdoor had aangever krassen op zijn rechter elleboog opgelopen. De verbalisant die de aangifte opnam zag een kleine kras op de rechter elleboog van aangever.
Ter terechtzitting zijn camerabeelden bekeken van het incident. De rechtbank heeft op die beelden waargenomen dat de verdachte, die ter terechtzitting ook verklaard heeft ter plaatse te zijn geweest, aangever [slachtoffer 1] tegen een muur heeft geduwd.
Op grond van de bewijsmiddelen, de aangifte van [slachtoffer 1] en de waarneming van het letsel, alsmede de waarneming van de rechter ter terechtzitting, kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
De rechtbank acht niet alles bewezen wat ten laste is gelegd onder dit feit. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte hem ook de keel heeft dichtgeknepen en heeft geslagen, maar dat heeft de rechtbank niet aan de hand van de beelden kunnen bevestigen. Er is weliswaar een slaande beweging te zien van de verdachte, maar niet duidelijk is of [slachtoffer 1] ook geraakt werd. Ook is te zien dat de verdachte naar de keel van [slachtoffer 1] grijpt, maar niet dat de verdachte die keel ook daadwerkelijk vast heeft gepakt. Nu de verdachte uitdrukkelijk betwist dat hij de handelingen heeft begaan zoals ten laste gelegd, is er onvoldoende wettig bewijs om hem daarvoor te beoordelen. Dat alles leidt tot een partiele vrijspraak van dit feit. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat [slachtoffer 1] ten tijde van het gebeuren een dikke jas droeg en dus geen letsel zou kunnen hebben opgelopen aan zijn elleboog door de gedragingen van verdachte. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] een jas droeg, niet dat hij een dikke jas droeg. Het dragen van een jas betekent niet dat daardoor geen verwonding in de vorm van een kras kan ontstaan.