In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om verdelingsperikelen tussen twee gewezen echtelieden na hun echtscheiding. De echtscheiding werd uitgesproken op 31 oktober 2012, en de inschrijving vond plaats op 6 december 2012. In het echtscheidingsconvenant werd bepaald dat de echtelijke woning aan de man werd toebedeeld, zonder dat er enige verrekening met de vrouw hoefde plaats te vinden. De woning werd op 10 oktober 2016 verkocht voor € 129.000, wat resulteerde in een onderwaarde van € 10.173,42, die door de vrouw aan de notaris werd betaald. De vrouw vorderde in deze procedure betaling van een bedrag van € 23.250,02, vermeerderd met rente en kosten, en voerde verweer tegen de vordering in reconventie van de man.
De kantonrechter heeft de vordering van de vrouw tot betaling van de helft van het tekort in verband met de verkoop van de woning toegewezen, aangezien de man en de vrouw gelijkelijk gerechtigd waren in de gemeenschap van goederen. De rechter oordeelde dat de vrouw aansprakelijk was voor de onderwaarde van de woning en dat de vermeerdering van eis met betrekking tot schulden aan familieleden werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat daarop was afgelost. De gestelde schuld van de vrouw aan het Gastouderbureau bleef buiten beschouwing, omdat daarop geen tegenvordering was gegrond.
Uiteindelijk werd de man veroordeeld tot betaling van € 5.086,71 aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 augustus 2017. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. G.M.P. Brouns op 16 mei 2018.