ECLI:NL:RBLIM:2018:4712

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
C/03/245458 / HA RK 18-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. W.E. Elzinga in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker vijf wrakingsverzoeken ingediend tegen mr. W.E. Elzinga, rechter bij de Rechtbank Limburg, vanwege vermeende vooringenomenheid. De wrakingsverzoeken zijn ingediend naar aanleiding van een civiele procedure tussen verzoeker en KPN B.V. waarbij verzoeker op 18 januari 2018 een verzoek tot wraking indiende. De rechter heeft op 22 en 23 januari 2018 schriftelijk gereageerd op de wrakingsverzoeken, maar heeft niet in de verzoeken berust. Verzoeker heeft zijn verzoeken tot wraking onderbouwd met de stelling dat de rechter zijn verzoek om aanhouding wegens ziekte ten onrechte niet heeft gehonoreerd en dat hij ongelijk is behandeld in de processtukken. De rechter heeft echter gesteld dat verzoeker niet aan de eisen voor een aanhouding voldeed en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat verzoeker medeverantwoordelijk is voor de beslissing van de rechter, omdat hij onbereikbaar was en niet tijdig informatie heeft verstrekt. De wrakingskamer heeft uiteindelijk de verzoeken tot wraking afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/245458 / HA RK18-11
C/03/246954 / HA RK 18-47
C/03/248046 / HA RK 18-69
C/03/248049 / HA RK 18-70
C/03/248055 / HA RK 18-71
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaken van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
indiener van een 5-tal verzoeken strekkende tot wraking van:
mr. W.E. Elzinga, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Op 18 januari 2018 is van verzoeker ter griffie een faxbericht binnengekomen inhoudende een verzoek tot wraking in de zaak met nummer 5758822 CV EXPLO 17-1870 tussen
[verzoeker] als eisende partij en KPN B.V. als gedaagde partij.
De rechter heeft op 22 januari 2018 de wrakingskamer bericht niet in het verzoek te berusten en zij heeft de wrakingskamer haar schriftelijke reactie doen toekomen. Op de door verzoeker ingediende aanvulling van het wrakingsverzoek heeft de rechter op 23 januari 2018 eveneens schriftelijk gereageerd.
Op 16 februari 2018 om 17:43 uur is ter griffie, naar aanleiding van de reacties van de rechter van 22 en 23 januari 2018, een derde faxbericht van verzoeker binnengekomen met daarin een 2de verzoek tot wraking van de rechter.
De rechter heeft op 7 maart 2018 de wrakingskamer bericht dat zij ook in dit 2de verzoek niet berust en ze heeft daarop haar schriftelijke reactie gegeven.
Op 7 maart 2018 is er ter griffie een vierde faxbericht van verzoeker ontvangen dat in eerste instantie door de griffie als aanvulling op het tweede verzoek tot wraking is geregistreerd.
Het vijfde faxbericht van verzoeker, ter griffie op 20 maart 2018 binnengekomen, maakt melding van het niet ontvangen hebben van de reacties van de rechter door de verzoeker. Deze waren wel verstuurd door de griffie, maar nog niet door verzoeker ontvangen.
Uit het zesde faxbericht van verzoeker, ter griffie ontvangen op 21 maart 2018, heeft de wrakingskamer opgemaakt dat het faxbericht van 7 maart 2018 als een 3de verzoek tot wraking van de rechter gelezen moet worden. De rechter is daarop geïnformeerd en wederom om een reactie gevraagd.
Op 23 maart 2018 om 12:26 uur is het zevende faxbericht van verzoeker ter griffie ontvangen met daarin een 4de verzoek tot wraking van de rechter.
Op 23 maart 2018 om 12:40 uur is ter griffie het achtste faxbericht van verzoeker ontvangen met daarin een 5de verzoek tot wraking van de rechter.
De rechter heeft op 26 maart 2018 de wrakingskamer bericht dat zij ook in het 3de, , 4de en 5de verzoek niet wenst te berusten. Zij heeft toegevoegd ter zitting van de wrakingskamer haar uitgebreide mondelinge reactie op de verzoeken te zullen geven.
Op 26 maart 2018 om 13:14 uur en op 27 maart 2018 om 21:57 uur heeft verzoeker ter kennisneming aan de wrakingskamer nog twee stukken gefaxt.
De behandeling van de 5 verzoeken tot wraking heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Ter zitting van de wrakingskamer zijn de verzoeken door verzoeker nader toegelicht waarna de rechter haar zienswijze op de verzoeken heeft gegeven.

2.Het standpunt van verzoeker

Kort samengevat komt de inhoud van de wrakingsverzoeken en de door verzoeker gegeven toelichting ter zitting op het volgende neer.
De rechter heeft zijn verzoek om aanhouding wegens ziekte ten onrechte niet gehonoreerd en vervolgens de behandeling van de zaak (pleidooi) voortgezet buiten zijn aanwezigheid. Aan de door de rechter gestelde eis, het overleggen van een medische verklaring, kon hij niet voldoen, omdat het een huisarts niet is toegestaan om een dergelijke verklaring af te geven. Ter onderbouwing van dit laatste heeft verzoeker bij zijn vierde wrakingsverzoek als produktie 1 een stuk overgelegd met als aanhef “Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst” met daarop een stempel geplaatst van Huisarts [naam huisarts] te Maastricht.
De rechter liegt waar zij zegt dat ze pas op de dag van het pleidooi besloten heeft de zaak door te laten gaan, want zij heeft dit al vóór 11 januari 2018 besloten en dit aan de wederpartij laten weten. Verzoeker stelt voorts dat de rechter -anders dan zij beweert- er niet alles aan gedaan heeft om hem voor de zitting te bereiken.
De wederpartij heeft zijn pleidooi gehouden en de rechter heeft van de zitting een soort comparitiezitting gemaakt wat in strijd is met de procesorde en tevens in het nadeel van verzoeker is. De zaak is daarna voor vonnis gezet en er zou binnen vier weken een vonnis volgen. Verzoeker is hiervan in kennis gesteld door middel van het proces-verbaal dat hij op 17 januari 2018 heeft ontvangen. In dat proces-verbaal wordt hij steeds als “ [verzoeker] ” aangeduid terwijl mr. Mesu als “mr. Mesu” wordt aangeduid. Het feit dat hij niet met zijn titel wordt genoemd geeft blijk van ongelijke behandeling.
Dat er al zo snel vonnis zou volgen toont aan dat de rechter alles wilde doen om de wederpartij ter wille te zijn.
Voorts stelt verzoeker dat de rechter de wrakingskamer voor de voeten loopt omdat zij in haar schriftelijke reactie op het 1e wrakingsverzoek zegt dat de wrakingskamer geen beslissingen aangaande de zaak kan nemen.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter stelt dat het verzoek om aanhouding niet voldoet aan de te stellen eisen. Er blijkt immers niet dat de wederpartij is geïnformeerd en heeft ingestemd met het verzoek en er is geen medische verklaring bijgevoegd. De rechter heeft de griffie daarom opdracht gegeven contact op te nemen met verzoeker en hem om een nadere verklaring gevraagd. Verzoeker was niet bereikbaar. Pas op 11 januari ná 11.00 uur - nadat meermaals geprobeerd was om verzoeker te bereiken - is de beslissing genomen de zitting door te laten gaan. De beslissing is genomen met inachtneming van 3:37 lid 3 BW en 134, lid 2 Rv. Er is geen sprake van vooringenomenheid.
De rechter heeft verder opgemerkt dat het subsidiaire verzoek (inhoudende als het wrakingsverzoek niet gegrond zou worden verklaard, hem alsnog in de gelegenheid te stellen pleidooi te houden) niet toewijsbaar is, omdat de wrakingskamer niet de bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen in de hoofdzaak. Er is geen comparitie gehouden maar het is gebruikelijk om na pleidooi vragen te stellen. Ook de wijze waarop de namen van partijen zijn vermeld in het proces-verbaal is in civiele zaken de gebruikelijke werkwijze ( [verzoeker] als partij en mr. Mesu als advocaat van de wederpartij).
De rechter had tijd ingeruimd om voor haar vakantie vonnis in de zaak te wijzen en de termijn is dus bepaald door haar agenda en niet omwille van de wederpartij.
De rechter stelt zich op het standpunt dat indien verzoeker een feit stelt zij dienaangaande een beslissing dient te nemen. Daarvoor had zij een onderbouwing van verzoeker nodig. Voor zover het om het 2de wrakingsverzoek gaat lijkt dit te laat te zijn ingediend, nu de reacties van de rechter van 22 en 23 januari 2018 zijn.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
4.2
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
4.3
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoekers relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoeker gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.4
Verzoeker heeft vijf wrakingsverzoeken ingediend. Deze vijf verzoeken zijn samenhangend en zullen gezamenlijk worden beoordeeld waarna een beslissing van de wrakingskamer zal volgen. De eerste vier verzoeken betreffen het niet honoreren van het verzoek om aanhouding en het niet schriftelijk informeren van verzoeker over het gevolg van het indienen van een wrakingsverzoek. Het laatste verzoek betreft de korte termijn die de rechter voor het vonnis heeft bepaald.
4.5
Verzoeker heeft op 25 juli 2017 een verzoek ingediend om pleidooi te mogen houden hetgeen is bepaald voor 11 januari 2018. Daags voor de zitting, op 10 januari 2018 ontvangt de griffie om 14:00 uur een faxbericht namens verzoeker waarin wordt medegedeeld dat verzoeker wegens ziekte niet in staat is om pleidooi te voeren en waarin hij verzoekt om de zaak aan te houden tot een nader te bepalen datum.
4.6
Door medewerkers van de griffie wordt in opdracht van de rechter geprobeerd verzoeker te bereiken om van hem, in verband met zijn verhindering, een onderbouwende verklaring te verkrijgen voor de te nemen beslissing ter zake van de aanhouding. De griffie heeft diezelfde dag en de dag erna meermaals geprobeerd verzoeker een brief te faxen. Bij de griffie was bekend dat er alleen naar verzoeker gefaxt kan worden als er bij verzoekers faxapparaat een knop is omgezet, reden waarom verzoeker eerst telefonisch benaderd dient te worden. Zowel het telefonisch bereiken van verzoeker als het sturen van een fax is mislukt. Het contact komt niet tot stand, niet telefonisch of per fax vanuit de griffie noch vanuit verzoeker zelf. Verzoeker stelt dat het ziek zijn, de reden was dat hij telefonisch en per fax niet bereikbaar was. Verzoeker heeft zelf niet geïnformeerd of laten informeren of zijn verzoek tot aanhouding was gehonoreerd.
Omdat de rechter niets meer van verzoeker heeft vernomen, beslist zij op 11 januari 2018 om 11:00 uur het verzoek om aanhouding niet te honoreren. Voor de stelling van verzoeker dat de rechter dit al de dag voorafgaand aan het pleidooi heeft beslist, ontbreekt iedere onderbouwing. De geplande zitting gaat door en de wederpartij houdt haar pleidooi en vraagt daarin de rechter om spoedig vonnis te wijzen. De rechter sluit de behandeling en verwijst de zaak voor vonnis naar de rol van 21 februari 2018.
4.7
Voor zover verzoeker stelt dat hij niet schriftelijk is geïnformeerd over het gevolg van het indienen van een wrakingsverzoek merkt de wrakingskamer op dat een zaak waarin een verzoek tot wraking is ingediend, van rechtswege is geschorst hetgeen betekent dat de behandelend rechter haar bemoeienis met een zaak staakt en dat er vanuit de griffie geen reactie uit hoeft te gaan naar partijen.
4.8
Een besluit om een aanhoudingsverzoek niet te honoreren is een procesbeslissing die, gelet op de bevoegdheden van de rechter dienaangaande, op zichzelf staand, geen grond voor wraking kan zijn. Hierbij merkt de wrakingskamer op dat door de afwijzing van het verzoek om aanhouding verzoeker zijn pleidooi niet heeft kunnen houden en hem daarmee de mogelijkheid is ontnomen zijn verhaal naar voren te brengen.
4.9
Anderzijds moet er een beslissing volgen op een verzoek tot aanhouding. Doordat verzoeker op 10 en 11 januari 2018, zowel telefonisch als per fax onbereikbaar was, kon, op de korte termijn die restte tot aan de zitting bij verzoeker geen nadere informatie over zijn verzoek om aanhouding worden opgevraagd. Voor de rechter, die terecht heeft opgemerkt dat een ingediend verzoek onderbouwd moet worden, betekende dit dat zij af moest gaan op de enkele mededeling van verzoeker dat hij ‘wegens ziekte niet in staat was pleidooi te voeren’. Daarbij wordt aangetekend dat de mededeling niet door verzoeker zelf maar door zijn administratieve medewerkster is verzonden die, zo staat in de brief ‘alle secretariaatswerkzaamheden voor verzoeker verricht’. Naar het oordeel van de wrakingskamer had deze persoon, gelet op het belang van de zaak, als ‘boodschapper’ kunnen optreden. Door onbereikbaar te zijn, zelf niet te (laten) informeren en er als vanzelfsprekend van uit te gaan dat het verzoek om aanhouding ingewilligd zou worden is verzoeker medeverantwoordelijk voor de genomen beslissing.
4.1
Daarbij is bovendien ter zitting van de wrakingskamer gebleken dat verzoeker beschikt over een brief van zijn huisarts van 17 januari 2018 met daarin de vermelding van de data waarop hij zijn huisarts heeft bezocht, te weten 9, 11, 15 en 17 januari 2018. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit of kon dit in elk geval de informatie zijn waarnaar de rechter op zoek was en waar zij verzoeker in de brief van 10 januari 2018 om heeft gevraagd. Verzoeker heeft echter het gehele traject, het eerste wrakingsverzoek dateert van 18 januari 2018, nagelaten melding te maken van, dan wel een afschrift van deze brief te overleggen omdat dit volgens hem niet toegestaan zou zijn. Dit terwijl de brief enkel melding maakt van de bezoeken aan de huisarts zonder dat hierin op welke wijze dan ook een verklaring wordt afgelegd als bedoeld in het stuk dat verzoeker als produktie 1 bij zijn 4de wrakingsverzoek heeft overgelegd.
4.11
Ook verzoekers stelling dat de rechter al vóór de zitting wist wat zij ging doen en daarom op 11 januari 2018 kon toezeggen op korte termijn, te weten 21 februari 2018 vonnis te zullen wijzen houdt geen stand. Hetgeen de rechter hierover ter zitting van de wrakingskamer naar voren heeft gebracht, namelijk dat zij al in overleg met de griffier met het oog op haar vakantie de eventuele vonnisdatum had besproken, is een plausibele verklaring.
4.12
Vast staat dat zowel de verzoeker als de rechter een aandeel in het goede verloop van het proces hebben en dat de procesbeslissing om de zaak niet aan te houden mede tot stand gekomen is doordat verzoeker, terwijl hij een verzoek bij de rechtbank had neergelegd, onbereikbaar was. Dit onbereikbaar zijn heeft geleid tot de beslissing om het verzoek tot aanhouding af te wijzen. Deze beslissing is weliswaar procesrechtelijk, gelet op de gevolgen voor verzoeker, ongelukkig te noemen, maar getuigt niet van vooringenomenheid. Dit oordeel wordt nog versterkt door de mededeling van de rechter ter zitting van de wrakingskamer dat, mochten de wrakingsverzoeken ongegrond worden verklaard en zij de behandelend rechter zal blijven, zij -indien zij alsnog een medische verklaring van verzoeker krijgt- haar beslissing om vonnis te wijzen in de zaak wellicht nog zou heroverwegen.
Omdat ook overigens in geen van de vijf verzoeken tot wraking feiten en of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens hem zou kunnen worden afgeleid is de wrakingskamer van oordeel dat de verzoeken ongegrond zijn en worden afgewezen.
In het 1de en 2de wrakingsverzoek heeft verzoeker -subsidiair- verzocht, dat de wrakingskamer zal verordonneren dat verzoeker alsnog zijn pleidooi mag houden. Verzoeker kan in die verzoeken niet worden ontvangen, nu het nemen van een dergelijke beslissing niet tot de bevoegdheden van de wrakingskamer behoort.

5.De beslissing

De wrakingskamer
-wijst de vijf verzoeken tot wraking van mr. W.E. Elzinga af,
-verklaart verzoeker niet ontvankelijk in de subsidiaire verzoeken.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter en mr. J.W. Rijksen en mr. M.B.T.G. Steeghs, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier op 14 mei 2018. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: