Overwegingen
1. Blijkens het boeterapport van 6 september 2016 hebben politieambtenaren op
6 september 2016, omstreeks 12:15 uur, tijdens een controle op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Binnenvaartwet (Bvw), gezien dat het hechte samenstel [naam 1] (duwboot) met daarvoor gekoppeld de [naam 2] (duwbak) bij Linne de sluis invoer.
Nadat de politieambtenaren tijdens de schutting aan boord zijn gegaan, heeft de schipper, die aan boord was, tegenover de politieambtenaren verklaard, dat hij alleen een lichtmatroos aan boord had.
2. Op grond van dat rapport stelt de minister zich op het standpunt, dat eiseres in overtreding was door als werkgever na te laten tijdens de vaart voortdurend de minimumbemanning voor hechte samenstellen aan boord te hebben. Wegens het tekort aan een stuurman heeft de minister de bestuurlijke boete voor de overtreding, conform wettelijk voorschrift, vastgesteld op een bedrag van € 4.000,-.
3. Eiseres betoogt dat de minister niet bevoegd was haar een bestuurlijke boete op te leggen, omdat de politieambtenaren die de controle hebben uitgevoerd niet geconstateerd hebben dat zij tijdens de vaart niet aan de minimale bemanningssterkte voldeed.
Voor het geval de minister haar een boete mocht opleggen, is eiseres het niet eens met de hoogte van de opgelegde boete. Omdat een lichtmatroos aanwezig was had de boete volgens haar niet hoger kunnen zijn dan de boete voor het varen met drie niveaus onder gekwalificeerd personeel, te weten een boete van: € 1.100,-. Eiseres verwijst naar artikel 5.21 van de Binnenvaartregeling (Bvr) op grond waarvan volgens haar met een schipper en stuurman mocht worden gevaren. Volgens haar is dat de norm waarvan de minister had moeten uitgaan.
Eiseres betoogt verder dat de minister bij het bepalen van de hoogte van de boete ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de totale lengte en breedte van het samenstel. Volgens eiseres zou daarmee rekening houdend een boete van 39% van het toepasselijke tarief passend zijn, te weten een boete van € 429,-. Eiseres betoogt, mede in dat verband, dat de minister niet alle relevante omstandigheden heeft mee laten wegen en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840). 4. De rechtbank ziet zich als eerst gesteld voor de vraag of de minister bevoegd was aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
5. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de Bvw is de minister bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen aan degene die in strijd handelt met, voor zover in deze zaak van belang, artikel 22, negende lid, van de Bvw. In artikel 22, negende lid, van de Bvw is bepaald, dat het verboden is in strijd met dat artikel te handelen. In artikel 22, zevende lid, van de Bvw is bepaald, voor zover in deze zaak van belang, dat de werkgever verplicht is tot naleving van het tweede lid onder b. Artikel 22, tweede lid, onder b, van de Bvw ziet, in het belang van de veiligheid van de vaart, op de samenstelling van de minimumbemanning.
In artikel 5.6, vierde lid, van de Bvr, in verbinding met bijlage 5.1, onder 3, van de Bvr is bepaald, dat voor een hecht samenstel als het onderhavige de minimumbemanning is: een stuurman, een schipper en een matroos.
6. Tijdens de schutting zijn de rapporteurs aan boord gegaan en heeft zij de schipper verhoord. Uit de verklaring van de schipper blijkt dat hij alleen een lichtmatroos aan boord had. De verklaring vindt steun in de zich bij het boeterapport bevindende rusttijden administratie, waarin als bemanningsleden voor 6 september 2016 alleen voormelde schipper en lichtmatroos zijn vermeld. Met deze verklaring en administratie is voldoende aangetoond dat eiseres niet met voormelde minimumbemanning heeft gevaren en met een stuurman tekort heeft gevaren. De omstandigheid dat het samenstel ten tijde van de controle stillag in de sluis, betekent naar het oordeel van de rechtbank overigens niet dat toen niet werd gevaren. De schutting, die het samenstel van de ene kant van het vaarwater naar de andere kant van de sluis brengt, moet worden geacht deel uit te maken van de vaart. Daarenboven is in het op ambtseed opgemaakte boeterapport vermeld dat de rapporteurs het samenstel de sluis in hebben zien varen en heeft eiseres niet gesteld dat voor of tijdens de schutting een bemanningslid van boord is gegaan.
7. Omdat eiseres niet heeft voldaan aan het voor haar geldende minimumbemanningsvereiste, was de minister bevoegd haar, wegens overtreding van artikel 22, negende lid, van de Bvw een bestuurlijke boete op te leggen.
8. De minister heeft eiseres voor die overtreding terecht een boete van € 4.000,- opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
9. In artikel 11.1 van de Bvr is bepaald, dat de bedragen van een bestuurlijke boete op overtredingen als (onder meer) bedoeld in artikel 22, negende lid, van de Bvw zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage 11.1 van de Bvr. In tabel 1 van bijlage 11.1 van de Bvr is voor het nalaten van een werkgever om tijdens de vaart voortdurend de minimumbemanning aan boord te hebben op hechte samenstellen en met een stuurman tekort een boete van
10. Op grond van artikel 5:46, derde, lid, van de Algemene wet bestuursrecht, legt de minister alleen een lagere boete op als de bij wettelijk voorschrift vastgestelde bestuurlijke boete, als de overtreder aannemelijk maakt dat de bij wettelijk voorschrift vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
11. De rechtbank is met de minister van oordeel dat eiseres geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die als bijzondere omstandigheden in voormelde zin te kwalificeren zijn.
12. Voorts volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat de boete te hoog is, omdat zij, gelet op artikel 5.21 van de Bvr, niet aan het minimale bemanningsvereiste van een stuurman, schipper en matroos hoefde te voldoen. Onder de in artikel 5.21 Bvr vermelde voorwaarden behoeft niet aan het voormelde bemanningsvereiste te worden voldaan als, onder meer, met een schipper en stuurman wordt gevaren. Eiseres heeft echter niet met een stuurman en schipper heeft gevaren, zodat zij niet aan de voorwaarde voor de in artikel 5.21 van de Bvr geregelde ontheffing voldeed. Voor haar gold derhalve het bemanningsvereiste zoals bepaald in artikel 5.6, vierde lid, van de Bvr, in verbinding met bijlage 5.1, onder 3, van de Bvr, te weten een minimumbemanning bestaande uit een stuurman, een schipper en een matroos. Dit maakt dat het betoog, dat de boete te hoog is, omdat zij slechts onder gekwalificeerd heeft gevaren, niet slaagt.
De rechtbank ziet ook in de omvang van het samenstel geen bijzondere omstandigheid die verweerder had moeten nopen tot het vaststellen van een lagere boete. De bij wettelijk voorschrift vastgestelde bestuurlijke boete is gebaseerd op de lengte en breedte van een samenstel. De verschillende categorieën hebben allemaal een bandbreedte met minimale en maximale lengtes en breedtes van samenstellen. De rechtbank acht deze categorie-indeling met bandbreedtes niet onredelijk. Het feit dat verweerder niet gekozen heeft voor een glijdende schaal in die zin dat voor iedere centimeter minder dan het maximum de boete verminderd zou moeten worden met het betreffende percentage, zoals eiseres voor staat, maakt het boetestelsel, noch de opgelegde boete onredelijk en of onrechtmatig. Anders dan eiseres lijkt te betogen, maakt een geringere omvang van het samenstel de overtreding niet minder ernstig.
13. De rechtbank is verder is niet gebleken dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met omstandigheden waarmee hij bij het opleggen van de boete redelijkerwijs rekening had moeten houden.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.