ECLI:NL:RBLIM:2018:4617

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
5841766 \ CV EXPL 17-2807
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onvoldoende bewijs van verjaringstuiting

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 mei 2018, is de eisende partij, vertegenwoordigd door mr. E. Sahin, in een geschil verwikkeld met de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. A.J.T.M. Oudenhoven. De zaak betreft een vordering van de eisende partij op de gedaagde partij, waarbij de eisende partij stelt dat de gedaagde partij geld verschuldigd is. De kern van het geschil draait om de vraag of de rechtsvordering van de eisende partij is verjaard. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis de eisende partij toegelaten bewijs bij te brengen over de stuiting van de verjaring van de in geschil zijnde facturen. Tijdens het getuigenverhoor zijn verschillende getuigen gehoord, maar de kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende overtuigend zijn om aan te tonen dat de verjaring tijdig is gestuit. De kantonrechter heeft daarbij opgemerkt dat er geen schriftelijk bewijs van de stuiting beschikbaar is en dat de getuigenverklaringen inconsistent zijn. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de eisende partij niet is geslaagd in het leveren van bewijs en heeft de vordering afgewezen. Tevens is de eisende partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 1.000,00. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en de eisende partij is onder voorwaarden veroordeeld tot betaling van de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5841766 \ CV EXPL 17-2807
Vonnis van de kantonrechter van 16 mei 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. E. Sahin,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.J.T.M. Oudenhoven.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 september 2017
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 januari 2018
  • de conclusie van [eisende partij] na getuigenverhoor
  • de antwoordconclusie van [gedaagde partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 27 september 2017, waarnaar de kantonrechter verwijst, is [eisende partij] toegelaten bewijs bij te brengen waaruit valt af te leiden dat de verjaring van de in geschil zijnde facturen tijdig is gestuit. [eisende partij] heeft zichzelf, [X] , [Y] , [Z] en [A] als getuigen laten horen.
2.2.
De kantonrechter zal de afgelegde verklaringen moeten wegen. Daarbij speelt het volgende een rol.
In de eerste plaats staat wel vast dat [gedaagde partij] geld verschuldigd is aan [eisende partij] . Dat heeft hij immers zelf erkend. In deze zaak gaat het echter om de vraag of de rechtsvordering die [eisende partij] op [gedaagde partij] heeft is verjaard. Daarvan is sprake tenzij komt vast te staan dat de verjaring vóór 1 april 2014 is gestuit. Schriftelijk bewijs van de stuiting is niet beschikbaar, enkel getuigen stellen iets hierover te kunnen verklaren. Van de getuigen wordt verlangd dat zij met betrekking tot een schuld, waarvan vast staat dat die bestaat, in eerlijkheid verklaren of een stuitingshandeling van de verjaring heeft plaatsgevonden. De kantonrechter beseft dat dat veel gevraagd is.
In de tweede plaats blijken meerdere getuigen ook nog een geldvordering op [gedaagde partij] te hebben, hebben soms familieleden van de getuigen nog een geldvordering op [gedaagde partij] of heeft een getuige een geldvordering op [gedaagde partij] gehad. Voor de kantonrechter is een beeld ontstaan van een persoon die een groot aantal schulden heeft bij meerdere personen. Niet ondenkbaar is dat daardoor ook een zekere animositeit tegenover [gedaagde partij] is ontstaan bij de diverse getuigen. Of dat men elkaar als lotgenoten wil helpen in de “gezamenlijke strijd” tegen [gedaagde partij] .
Op de derde plaats heeft [eisende partij] bij inleidende dagvaarding aangegeven dat hij nog een vordering heeft op [gedaagde partij] uit de autohandel van € 20.500,-. Als getuige geeft hij aan dat het ook nog een lening betreft, dat de schuld eigenlijk ruim € 54.000,- bedraagt maar dat hij met € 30.000,- genoegen neemt. Al deze informatie ontbreekt in de processtukken. In de ogen van de kantonrechter maakt deze grote variatie aan tot dan toe onbekende feiten het verhaal van [eisende partij] niet geloofwaardiger.
Tenslotte zijn alle getuigen middels een tolk gehoord. Een onvermijdelijk gevolg hiervan is dat de kantonrechter niet heeft kunnen communiceren met de getuige zoals dat gewoonlijk het geval is. Nuances zullen verloren zijn gegaan in de vertaling en er is, wellicht, onvoldoende door kunnen vragen.
2.3.
Het vorenstaande betekent dat de kantonrechter bij het wegen van de getuigenverklaringen de grootst mogelijke voorzichtigheid zal betrachten. Verklaringen moeten heldere antwoorden opleveren bij gebreke waarvan deze buiten beschouwing zullen worden gelaten. Daarbij gaat het vooral om een grote mate van zekerheid met betrekking tot de vraag wanneer een bepaald gesprek heeft plaatsgevonden en wat daarin is gezegd.
2.4.
In de kern genomen komen de verklaringen van de getuigen er op neer dat zij zich gesprekken herinneren met [gedaagde partij] over schulden die [gedaagde partij] zou moeten terug betalen. Die verklaringen lopen uiteen van “het zou 2011 of 2012 kunnen zijn geweest”, “ik denk in 2012 of in 2013”, “in 2014 of in 2015”, “in 2016”.
Verder gaat het doorgaans over geld dat [gedaagde partij] aan een hele groep mensen verschuldigd is. Als daarop wordt doorgevraagd geeft de getuige wel aan dat (ook) specifiek over de schuld aan [eisende partij] is gesproken maar doorgaans wordt aanvankelijk niet in die zin verklaard.
Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat geen van de getuigen op voldoende overtuigende wijze een gesprek met [gedaagde partij] , waarin [gedaagde partij] ondubbelzinnig verklaart nog geld aan [eisende partij] verschuldigd te zijn, koppelt aan een concreet in rechten vast te stellen datum.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eisende partij] niet is geslaagd in het leveren van bewijs dat de verjaring van de in geschil zijnde vordering tijdig, dat wil zeggen binnen de in artikel 3:307 lid 1 BW genoemde termijn van vijf jaren na 1 april 2009 is gestuit. Het beroep van [gedaagde partij] op verjaring slaagt dan ook en de vordering moet daarom worden afgewezen.
2.5.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op € 1.000,00 ( 2 ½ x tarief € 400,00). De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 1.000,00,
3.3.
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 2 weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: