ECLI:NL:RBLIM:2018:4608

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
6352243 \ CV EXPL 17-7764
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Achterstallige betaling zorgverzekering door gedaagde partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij over achterstallige betalingen van zorgpremies. De eisende partij, VGZ, vorderde een bedrag van € 500,00 van de gedaagde partij, die een zorgverzekering had afgesloten bij VGZ. De procedure begon met een dagvaarding op 4 september 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde partij betwistte enige achterstand in de betalingen en stelde dat hij niet op de hoogte was van de achterstallige bedragen. De kantonrechter oordeelde dat VGZ voldoende bewijs had geleverd van de achterstand en dat de gedaagde partij niet had aangetoond dat hij de verschuldigde bedragen had betaald. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe en veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de nakosten, met de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving volledig aan het vonnis voldoet. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6352243 \ CV EXPL 17-7764
Vonnis van de kantonrechter van 16 mei 2018
in de zaak van:
de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde M.G. de Jong Gerechtsdeurwaarders- & Incassokantoor,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.K.T. Schoffelen.
Partijen worden hierna verder VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2017,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] heeft met ingang van 17 november 2016 bij VGZ een zorgverzekering afgesloten, bestaande uit de basisverzekering en de aanvullende verzekeringen Aanvullend Goed en Tand Goed. De maandelijks verschuldigde premies bedroegen in 2016 respectievelijk € 113,95, € 8,39 en € 12,49.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten en in de nakosten. Daarbij heeft VGZ haar vordering beperkt van het aldus haar ten tijde van de dagvaarding openstaande bedrag van € 989,93 tot het door haar gevorderde bedrag van € 500,00.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met [gedaagde partij] is de kantonrechter van oordeel dat de dagvaarding vrij summier is, doch daaruit valt evenwel duidelijk uit af te leiden op welke grondslag de vorderingen van VGZ zijn gegrond. VGZ heeft haar vorderingen na het bij antwoord gevoerde verweer bij repliek gemotiveerd toegelicht en met stukken, die niet reeds bij dagvaarding zijn overgelegd, nader onderbouwd. [gedaagde partij] heeft daarop in zijn conclusie van dupliek kunnen reageren, zodat hij niet aanwijsbaar in zijn belangen is geschaad, ook al heeft hij zich daar slechts eenmaal over kunnen uitlaten. Alle door VGZ overgelegde stukken - voor zover relevant - worden dan ook (ten volle) in de beoordeling van deze zaak betrokken. Artikel 21 Rv legt op partijen de verplichting zich te onthouden van het bewust achterhouden en verdraaien van de voor de beslissing belangrijke feiten. Van een expliciete schending van deze verplichting door VGZ is niet gebleken en daarmee niet aan de orde.
4.2.
[gedaagde partij] betwist enige achterstand te hebben opgelopen in de betaling van premies en dat sprake is van niet betaalde eigen bijdragen en terugvorderingen van voorgeschoten nota's. Voorts stelt [gedaagde partij] dat hij nimmer in kennis is gesteld van de door VGZ gestelde achterstand in betalingen en dat niet duidelijk is op welke achterstand de in de overzichten van VGZ vermelde bedragen betrekking hebben.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde partij] met ingang van 17 november 2016 een zorgverzekering bij VGZ heeft afgesloten, bestaande uit de basisverzekering en de aanvullende verzekeringen Aanvullend Goed en Tand Goed. Het enkele afsluiten van een ziektekostenverzekering impliceert reeds dat voor de afgesloten verzekeringen premies verschuldigd zijn, eventueel eigen bijdrage bij genoten zorg en in dat verband verschuldigd eigen risico. Van een opzegging van de overeenkomst door [gedaagde partij] met ingang van 1 januari 2017 is niet gebleken, zodat er van uit wordt gegaan dat die overeenkomst met ingang van 1 januari 2017 is voortgezet.
4.4.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde partij] dat hij betwist enige achterstand te hebben opgelopen en dat hij nimmer is kennis is gesteld van achterstallige betalingen heeft VGZ niet weersproken gesteld dat [gedaagde partij] , behoudens de verschuldigde premies over de maand januari, geen enkel bedrag aan VGZ ter zake van de door hem afgesloten verzekeringen over de onderhavige periode van 17 november 2016 tot en met de maand juni 2017 heeft voldaan. Vanwege die niet-betaling heeft VGZ de aanvullende verzekeringen met ingang van 1 april 2017 beëindigd, zodat [gedaagde partij] vanaf die datum alleen de premie voor de basisverzekering in rekening is gebracht.
4.5.
Op grond van de afgesloten verzekering diende [gedaagde partij] de premiebedragen maandelijks en bij vooruitbetaling te voldoen via automatische incasso. Niet weersproken heeft VGZ gesteld dat op basis van de door [gedaagde partij] verleende machtiging tot automatische incasso afgeschreven bedragen met uitzondering van de premie januari 2017 steeds werden gestorneerd. Voor stornering is een feitelijke handeling nodig van degene op wiens naam de rekening, waarvan het bedrag wordt afgeschreven, staat c.q. zal een onvoldoende saldo de oorzaak - kunnen - zijn geweest. Voor zover de stelling van [gedaagde partij] al juist mocht zijn dat hij niet wist welk bedrag hij vanaf 1 januari 2017 moest betalen, had [gedaagde partij] alleen al uit de hoogte van het door VGZ voorafgaand aan de stornering afgeschreven maandbedrag kunnen herleiden welk premiebedrag hij moest betalen en waarop die afschrijving betrekking had. Bij iedere afschrijving van een bankrekening staat immers aangegeven waar het afgeschreven bedrag betrekking op heeft. Door de stornering (door [gedaagde partij] ) en het vervolgens niet betalen van de eerder afgeschreven bedragen ontstaat zonder meer een achterstand in de betalingen, zodat niet geloofwaardig wordt geacht dat [gedaagde partij] niet op de hoogte was van eventuele achterstallige betalingen. In ieder geval had [gedaagde partij] in dat verband op de hoogte kunnen zijn van het in totaal openstaande bedrag.
4.6.
Met betrekking tot de over de maand november en december 2016 verschuldigde premie erkent [gedaagde partij] overigens dat hij op 10 december 2016 in kennis is gesteld van de achterstand. [gedaagde partij] stelt in dat verband dat hij niets heeft betaald omdat het in rekening gebrachte bedrag van € 197,76 afweek van het overeengekomen maandelijkse termijnbedrag van € 134,85. Wellicht kan gesteld worden dat met betrekking tot het premiebedrag over 17 november 2016 tot 1 december 2017 voor [gedaagde partij] enige onduidelijkheid heeft bestaan, nu in het over die periode van 17 november tot en met december 2016 afgeschreven bedrag een bedrag was begrepen van € 62,93 voor de premieperiode november 2016. Het premiebedrag over december 2016 van € 134,85 was wel duidelijk, doch ook dat bedrag is uiteindelijk niet door [gedaagde partij] betaald.
4.7.
Met betrekking tot de door VGZ gevorderde kosten ter zake van eigen bijdrage en eigen risico oordeelt de kantonrechter het volgende. Ook hier geldt hetgeen hiervoor met betrekking tot de stornering van de rekening van [gedaagde partij] is geoordeeld. Bovendien heeft [gedaagde partij] niet betwist dat hij de op de als bijlage 5 bij repliek overgelegde specificatie vermelde tandheelkundige behandelingen heeft genoten, noch dat aan hem op 22 februari 2017 en 7 april 2017 geneesmiddelen zijn verstrekt zoals daarin is vermeld. VGZ heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat betreffende deze posten een eigen bijdrage van toepassing was dan wel dat die bedragen vielen onder het wettelijk eigen risico. Ook hier geldt dat er niet vanuit kan worden gegaan dat de betreffende bedragen door [gedaagde partij] zijn voldaan.
4.8.
Het verweer van [gedaagde partij] dat geen sprake is van enige achterstand, impliceert voorts dat de betreffende bedragen zijn betaald. Op geen enkele wijze is door [gedaagde partij] onderbouwd, door bijvoorbeeld bankafschriften en/of kwitanties noch anderszins, dat de onderhavige bedragen door hem zijn betaald, zodat er van uit wordt gegaan dat die bedragen niet zijn betaald.
4.9.
Gebleken is dat [gedaagde partij] , nadat betekening van de dagvaarding voor de onderhavige procedure had plaatsgevonden, met de gemachtigde van VGZ contact heeft opgenomen, waarbij een betalingsregeling is getroffen in die zin dat [gedaagde partij] ingaande de maand oktober 2017 ter aflossing van de achterstand aan de gemachtigde een bedrag dient te betalen van
€ 50,00 per maand. VGZ heeft erkend dat [gedaagde partij] ten tijde van het nemen van de conclusie van repliek een bedrag heeft betaald van in totaal € 200,00. Anders dan door [gedaagde partij] wordt verondersteld dient dat bedrag eerst in mindering te worden gebracht op het totaal van de achterstallige bedrag van € 989,83 en niet op het in deze procedure beperkte bedrag van
€ 500,00.
4.10.
Op grond van al vorenstaande zal het door VGZ gevorderde bedrag van € 500,00 en de daarover gevorderde rente worden toegewezen.
4.11.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.12.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 117,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 338,05.
4.13.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.14.
Over de proceskosten en de nakosten is geen btw verschuldigd, zodat de in dat verband ingestelde vordering van VGZ zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van VGZ gevallen en tot op heden begroot op € 338,05,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 30,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: