In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij over achterstallige betalingen van zorgpremies. De eisende partij, VGZ, vorderde een bedrag van € 500,00 van de gedaagde partij, die een zorgverzekering had afgesloten bij VGZ. De procedure begon met een dagvaarding op 4 september 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde partij betwistte enige achterstand in de betalingen en stelde dat hij niet op de hoogte was van de achterstallige bedragen. De kantonrechter oordeelde dat VGZ voldoende bewijs had geleverd van de achterstand en dat de gedaagde partij niet had aangetoond dat hij de verschuldigde bedragen had betaald. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe en veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de nakosten, met de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving volledig aan het vonnis voldoet. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.