Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 7:681 BW met inbegrip van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
- de mondelinge behandeling van 17 april 2018, waarbij [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] niet is verschenen en de onderhavige zaak is aangehouden teneinde [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] bij deurwaardersexploot te doen oproepen tegen de terechtzitting van donderdag 3 mei 2018 om 9.30 uur
- het exploot van oproeping van 23 april 2018 met het verzoekschrift
- het verweerschrift inclusief zelfstandig tegenverzoek
- de mondelinge behandeling van 3 mei 2018.
2.De feiten
3.Het geschil
“Zoek voor mij maar een ander, het wordt mij allemaal teveel, het geld boeit mij niet meer”.Bij aangetekende brief van 12 februari 2018 heeft [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] (in de persoon van [naam zorgcoördinator] ) [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] meegedeeld dat zij deze mededeling heeft opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst zijdens [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] en [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] verzocht dit middels een bij die brief bijgevoegd wijzigingsformulier te bevestigen dan wel contact op te nemen met de heer [naam zorgcoördinator] indien deze conclusie niet juist was. [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] heeft op deze brief niet gereageerd. De stelling dat [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] zich op 4 februari 2018 telefonisch ziek zou hebben gemeld, wordt door [verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek] betwist.