21.De rechtbank zal de beroepen hierna afzonderlijk beoordelen.
Ten aanzien van het doorhalen registratie in het BIG-register (AWB/ROE 16/2182):
22. [betrokkene] heeft tegen het bestreden besluit 1 aangevoerd dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 7a van de Wet BIG bij het overnemen van de maatregel die is opgelegd door de MPTS. Volgens [betrokkene] is er in zijn geval geen sprake van een reden die verband houdt met de beroepsuitoefening. Naar de mening van [betrokkene] was hij ten tijde van de aanvraag in het Verenigd Koninkrijk niet op de hoogte dat strafrechtelijke vervolging zou plaatsvinden in Duitsland. Dit is de reden geweest waarom hij ten tijde van de aanvraag heeft verklaard nooit strafrechtelijk te zijn veroordeeld, aldus [betrokkene] . [betrokkene] heeft verder aangevoerd dat de patiëntveiligheid niet in het geding is. Hij is immers geschrapt uit het Engelse artsenregister vanwege het verstrekken van onjuiste informatie. [betrokkene] heeft aangevoerd dat verweerder geen nader onderzoek heeft verricht naar de vraag of het achterwege houden van informatie in Nederland ook tot een beroepsbeperking zou hebben geleid. Volgens [betrokkene] is er dan ook sprake dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de onderzoeksplicht op grond van artikel 3:2 van de Awb.
23. Ingevolge artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG wordt de inschrijving doorgehaald indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.
Ingevolge artikel 7a kan de Minister artikel 7, onderdeel e, buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
24. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7 van de Wet BIG blijkt dat in Nederland geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening in het buitenland heeft geleid. Een dergelijke beslissing wordt automatisch overgenomen tenzij sprake is van een bijzonder geval. Bij de toepassing van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG staat de patiëntveiligheid centraal. De Minister kan dan ook slechts toepassing geven aan de hardheidsclausule indien de patiëntveiligheid op geen enkele wijze in het geding is. Dit kan blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7a van de Wet BIG het geval zijn indien de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt, of indien het in het buitenland gepleegde vergrijp van een zodanige geringe ernst is, dat dit in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking geleid zou hebben. De minister mag slechts toepassing geven aan artikel 7a van de Wet BIG, indien de veiligheid van de patiënt hierdoor niet in het geding komt (Kamerstukken II 2009/10, 32 261, nr. 3, blz. 9).
25. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit 1 ten grondslag heeft gelegd dat hij van de GMC het bericht heeft ontvangen dat de MPTS op 4 december 2015 de tijdelijke gehele bevoegdheidsbeperking van [betrokkene] in het Verenigd Koninkrijk heeft verlengd. [betrokkene] heeft bij zijn beroepsgronden een document overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 5 april 2016 door de GMC in het Verenigd Koninkrijk is geschrapt uit het register voor artsen vanwege het verstrekken van onjuiste informatie. Gebleken is dat [betrokkene] dit oordeel heeft aangevochten, zodat deze schrapping uit het artsenregister in het Verenigd Koninkrijk nog niet onherroepelijk is. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank stelt vast dat [betrokkene] ten tijde in geding nog steeds was geschorst in het Verenigd Koninkrijk.
26. Anders dan [betrokkene] is de rechtbank van oordeel dat het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie over een buitenlandse bevoegdheidsbeperking, meer in het bijzonder in dit geval het achterhouden van informatie over een strafrechtelijke vervolging in Duitsland, juist wel te maken heeft met de beroepsuitoefening als arts en dat er dan ook sprake is dat de patiëntveiligheid in het Verenigd Koninkrijk en daarmee ook in Nederland in geschil kan zijn. Uit de uitspraken van de MPTS komt naar voren dat dit achterhouden van informatie [betrokkene] zwaar wordt aangerekend, nu een arts zich eenmaal dient te houden aan de professionele standaarden (zoals vermeld in de “Good Medical Practise”), die bij het beroep als arts horen. Het melden van een lopend strafrechtelijk onderzoek is één van de professionele standaarden waar een arts zich in het Verenigd Koninkrijk aan dient te houden (zie overweging 5 van de uitspraak van 21 januari 2015 van de MPTS). De integriteit van een arts is een belangrijk goed. [betrokkene] heeft bij zijn aanvraag om als arts ingeschreven te worden in het artsenregister van het Verenigd Koninkrijk geen open kaart gespeeld, terwijl hij op dat moment wel wist dat een strafzaak tegen hem liep. Hij had immers al een advocaat ingeschakeld in Duitsland met betrekking tot het lopend strafrechtelijk onderzoek tegen hem. [betrokkene] heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet zomaar deze informatie vergeten te melden. Het gedrag van [betrokkene] zou in Nederland ook tot een bevoegdheidsbeperking dan wel in ieder geval tot een aantekening hebben geleid. In Nederland is de integriteit van een arts eveneens gekoppeld aan een goede beroepsuitoefening. In de uitspraak van 4 december 2015 heeft de MPTS geoordeeld dat een bevoegdheidsbeperking van [betrokkene] noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van het publiek. Het betoog van [betrokkene] dat de buitenlandse bevoegdheidsbeperking in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt, kan dan ook niet slagen nu de uitspraak van de MPTS, zoals hiervoor reeds is vermeld, concludeert dat doorhaling noodzakelijk is voor de bescherming van het publieke belang en derhalve betrekking heeft op het functioneren als arts. Gelet hierop kan niet worden betoogd dat de bevoegdheidsbeperking in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt.
27. Verweerder heeft met betrekking tot de patiëntveiligheid mogen uitgaan van de uitspraken van de MPTS. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op grond van de beslissingen van de MPTS en de aard van het vergrijp in redelijkheid zich op het standpunt kunnen stellen dat de patiëntveiligheid in het geding kan komen.
28. Een tijdelijke buitenlandse beperking op grond van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG is voldoende voor doorhaling in Nederland. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen weigeren de hardheidsclausule toe te passen, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 24 is overwogen, nu dit in strijd zou zijn met het belang van de patiëntveiligheid. De beroepsgronden van [betrokkene] kunnen dan ook niet slagen.
29. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 dient ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de aantekening doorhaling inschrijving in het BIG-register en de openbaarmaking daarvan (AWB/ROE 17/201):
30. [betrokkene] heeft in beroep aangevoerd dat het wel zo kan zijn dat een doorhalingsbesluit in het kader van de Wet BIG gepubliceerd moet worden, maar niet is dwingendrechtelijk bepaald wanneer dat is. [betrokkene] stelt zich op het standpunt dat het in de rede ligt om in dit verband aansluiting te zoeken bij het gestelde op de website van het BIG-register, waarin staat beschreven dat aantekening en publicatie van een doorhaling mag plaatsvinden zodra de uitspraak van een (tucht)college onherroepelijk is geworden. [betrokkene] is van mening dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de Wet BIG dwingendrechtelijk voorschrijft dat publicatie dient plaats te vinden voordat een besluit onherroepelijk is geworden. Volgens [betrokkene] heeft verweerder dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb gehandeld. [betrokkene] heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte oppert dat de doorhaling in het BIG-register zijn vermeende frauduleuze inschrijving zou zijn. Dit is echter volgens [betrokkene] onjuist, nu met het bestreden besluit 1 feitelijk de grondslag voor het in standhouden van de doorhaling is gewijzigd, in die zin dat er slechts sprake is van een overname van een tijdelijke bevoegdheidsbeperking in het Verenigd Koninkrijk. De tijdelijke gehele bevoegdheidsbeperking in het Verenigd Koninkrijk is feitelijk een voorzorgsmaatregel, die overeenkomstig de aldaar geldende wet- en regelgeving telkens tijdelijk wordt verlengd met een periode van zes maanden, omdat nog altijd in onderzoek is of door de strafrechtelijke veroordeling van [betrokkene] in Duitsland, de patiëntveiligheid in het Verenigd Koninkrijk in gevaar zou kunnen zijn, aldus [betrokkene] . Het gaat volgens [betrokkene] niet om het verstrekken van onvoldoende, dan wel onjuiste informatie aan de Britse autoriteiten, zoals verweerder stelt. Nu ook de grondslag voor de aantekening en de bekendmaking onjuist is, is [betrokkene] van mening dat verweerder ook op dit punt in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
31. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet BIG, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, wordt in het register, indien zulks voortvloeit uit een op grond van deze wet genomen maatregel of besluit, een aantekening geplaatst van de doorhaling van de inschrijving in het register op grond van artikel 7, onder e, van de Wet BIG.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt de in het eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet BIG bedoelde aantekening gedurende een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn in het register vermeld en wordt daarbij indien bekend de aard van het vergrijp vermeld dat tot de aantekening heeft geleid.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG draagt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zorg voor de openbare kennisgeving van een doorhaling van de inschrijving op grond van artikel 7, onder e, van de Wet BIG.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden in de openbare kennisgeving de naam en de woonplaats van de betrokkene vermeld. De openbare kennisgeving geschiedt op bij algemene maatregel van bestuur te regelen wijze en voor de daarbij vast te stellen duur, met dien verstande dat de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geschiedt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Registratiebesluit BIG wordt van de gegevens bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet BIG, schriftelijk kennisgegeven aan de werkgever van betrokkene en/of de instelling waar betrokkene zijn beroep uitoefent op grond van een andere overeenkomst dat een arbeidsovereenkomst.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt van de gegevens bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet BIG, openbaar kennis gegeven door middel van publicatie in een of meer dag- of weekbladen die worden verspreid in het gebied waarin de betrokkene zijn beroep uitoefent, en door middel van publicatie op daartoe bestemde websites op internet.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel behoort de doorhaling in het BIG-register raadpleegbaar te zijn gedurende 10 jaar.
32. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het bestreden besluit 1 op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet BIG de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register van [betrokkene] voor zijn beroep als arts (onder [nummer .....] ) heeft aangetekend in het BIG-register met ingang van [dagtekening] juni 2016. Dit is [betrokkene] medegedeeld bij het primaire besluit 2. Verder is aan [betrokkene] kenbaar gemaakt dat het BIG-register de aantekening publiceert in de Staatscourant, in een regionale krant (Dagblad de Limburger), in het BIG-register en op de website van het BIG-register. Tevens is in het primaire besluit 2 aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg en de GMC schriftelijk hiervan op de hoogte zijn gesteld.
33. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de hierboven vermelde artikelen van de Wet BIG dwingend geformuleerd zijn, hetgeen betekent dat wanneer aan de in deze artikelen vermelde voorwaarden is voldaan, verweerder gehouden is de doorhaling aan te tekenen in het BIG-register. Bovendien blijkt nergens uit de wet- en regelgeving dat de aantekening en openbaarmaking van een doorhaling vanwege een bevoegdheidbeperkende maatregel in het buitenland op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de wet BIG eerst kan plaatsvinden, indien de doorhaling onherroepelijk is. De inschrijving wordt doorgehaald als een dergelijke maatregel ten aanzien van een betrokkene van kracht is. Het plaatsen van een aantekening bij de doorhaling van de inschrijving vindt dus direct plaats, nadat de in het buitenland opgelegde bevoegdheidsbeperkingen door Nederland zijn overgenomen. De verwijzing door [betrokkene] naar teksten op de website van het BIG-register, kan hem niet baten, nu deze teksten over onherroepelijkheid uitsluitend betrekking hebben op maatregelen die zijn opgelegd door tuchtcolleges in Nederland. Deze teksten op de website zien dus niet op de situatie van [betrokkene] . Verweerder heeft zowel in het bestreden besluit 2 als in het verweerschrift dit betoog van [betrokkene] terecht verworpen.
34. Anders dan [betrokkene] stelt, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een onjuiste toelichting bij de aantekening en bekendmaking van de doorhaling in het BIG-register. De grondslag van voor de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register is, zoals hiervoor reeds meermaals is aangegeven, gelegen in de in het Verenigd Koninkrijk aan eiser opgelegde tijdelijke bevoegdheidsbeperking. De reden waarom aan [betrokkene] in het Verenigd Koninkrijk een tijdelijke bevoegdheidsbeperking is opgelegd, is gelegen in het feit dat [betrokkene] onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt bij zijn aanvraag om ingeschreven te worden als arts in het Engelse BIG-register. Verweerder heeft dan ook terecht deze reden op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Wet BIG in het BIG-register vermeld en openbaar gemaakt.
35. Gelet op het vorenstaande kunnen de beroepsgronden van [betrokkene] niet slagen. Niet gebleken is dat het bestreden besluit 2 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen.
36. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding ex artikel 8:88 van de Awb en verzoek om proceskostenvergoeding:
37. Uit artikel 8:88, eerste lid, van de Awb volgt dat de rechtbank bevoegd is een bestuursorgaan op verzoek van een belanghebbende te veroordelen tot vergoeden van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van – kort gezegd – een onrechtmatig besluit, onrechtmatige handeling of het niet tijdig nemen van een besluit. Nu van deze situaties in dit geval geen sprake is, is de rechtbank niet bevoegd om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de gestelde schade. Het verzoek van eisers om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
38. Voor een proceskostenveroordeling (in beide beroepen) bestaat ook geen aanleiding.
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.