In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 9 mei 2018, staat de vordering van een besloten vennootschap (hierna: eiseres) centraal tegen een gedaagde partij, die in conventie en voorwaardelijke reconventie betrokken is. Eiseres vordert betaling van een onbetaalde factuur van € 8.031,98, die betrekking heeft op herstelwerkzaamheden aan een woning. De gedaagde stelt dat hij niet de opdrachtgever is, maar dat deze rol toekomt aan de verhuurder. De rechtbank onderzoekt de feiten en de communicatie tussen partijen, waaronder e-mailcorrespondentie over de werkzaamheden en offertes. Eiseres stelt dat er een overeenkomst van opdracht is ontstaan, terwijl de gedaagde dit betwist en zich beroept op een afspraak met de verhuurder. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet de opdrachtgever was en wijst de vordering van eiseres toe, inclusief wettelijke rente. De gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie wordt de vordering van de gedaagde afgewezen, omdat er geen schade is aangetoond als gevolg van de werkzaamheden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenkomsten in civiele zaken.