ECLI:NL:RBLIM:2018:4419

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
6618801/AZ/18-13 09052018
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek van een werkneemster, die door haar werkgever op staande voet was ontslagen. De werkneemster, geboren in 1960, was sinds 4 juli 2017 in dienst bij de werkgever als verkoopmedewerker. De werkgever had het ontslag op staande voet gebaseerd op vermeende onregelmatigheden in de omzet van het filiaal waar de werkneemster werkzaam was. Tijdens een gesprek op 5 december 2017 werd de werkneemster onder druk gezet om in te stemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders zou aangifte van diefstal worden gedaan. De werkneemster heeft echter altijd ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstal en heeft het ontslag betwist.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden die het ontslag rechtvaardigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster niet de kassaprocedure had gevolgd zoals vastgelegd in de Handleiding, maar dat zij dit deed volgens een gangbare praktijk in het filiaal. De werkgever had onvoldoende aangetoond dat de werkneemster opzettelijk had gehandeld in strijd met de kassaprocedure.

Daarom heeft de kantonrechter de werkneemster in het gelijk gesteld en haar recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding toegekend. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.836,04 aan de werkneemster, vermeerderd met wettelijke rente en een billijke vergoeding van € 932,26. De tegenverzoeken van de werkgever zijn afgewezen, en de werkgever is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6618801 \ AZ VERZ 18-13
Beschikking van de kantonrechter van 9 mei 2018
in de zaak van:
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek],
wonend [adres verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ,
[woonplaats verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ,
werkneemster
gemachtigde Stichting Achmea Rechtsbijstand,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] ,
werkgever
gemachtigde mr. A.J.T.J. Meuwissen,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] en [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 31 januari 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek
- het aanvullend verweerschrift tevens houdende aanvullend tegenverzoek
- de mondelinge behandeling van 11 april 2018.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] , geboren op [geboortedag] 1960, is op 4 juli 2017 voor bepaalde tijd bij [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van verkoopmedewerker I tegen een loon van € 863,20 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] is werkzaam in het filiaal van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] te [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] . Op 4 december wordt [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] telefonisch meegedeeld dat de heren [X] en [Y] haar wilden spreken. Omdat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] niet naar de hoofdvestiging van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] kan afreizen die dag, wordt afgesproken dat het gesprek op 5 december 2017 zal plaatsvinden. Vervolgens vindt op 5 december 2017 op de hoofdvestiging een gesprek tussen [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] en [X] en [Y] plaats. Tijdens dit gesprek vertelt [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] dat er een vermoeden bestaat dat er sprake is van onregelmatigheden in de omzet van het filiaal te [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , waar [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] werkzaam is. [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] houdt [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] tijdens dat gesprek voor dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] kan instemmen met een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en dat anders aangifte van diefstal jegens haar zal worden gedaan met een ontslag op staande voet. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] wordt verzocht zich schriftelijk over haar keuze uit te laten.
2.3.
Op 6 december 2017 schrijft de gemachtigde van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] aan [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] zich nimmer heeft schuldig gemaakt aan diefstal en er geen sprake kan zijn van een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
Bij brief van 11 december 2016 stelt de gemachtigde van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] dat niet duidelijk is of met de brief van 6 december 2017 de vernietiging van het ontslag met wederzijds goedvinden wordt ingeroepen.
Bij brief van 12 december 2017 schrijft de gemachtigde van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] blijft bij het standpunt dat reeds bij brief van 6 december 2017 aan [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] kenbaar is gemaakt, te weten dat het ontslag op staande voet geen stand zal houden nu er geen sprake is van een dringende reden. Voorts vermeldt de gemachtigde dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] niet heeft aangegeven dat zij akkoord is met een beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, maar dat zij graag naar huis zou willen om het allemaal te laten bezinken. Als [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] al zou hebben begrepen dat sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden, dan wordt die bij brief van 12 december 2017 vernietigd.
2.4.
Bij brief van 13 december 2017 schrijft de gemachtigde van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] (voor zover van belang) aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] (productie 7 bij verzoekschrift [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ):
“Cliënte rest thans slechts de optie van het geven van een ontslag op staande voet aan u, zoals eerder werd aangegeven en hierbij aan u wordt gegeven. Tevens zal aangifte worden gedaan bij de politie en zullen de camerabeelden aan de politie worden overgedragen.
De reden voor het ontslag op staande voet bestaat uit ernstig verwijtbaar gedrag aan uw zijde als werkneemster, waarbij onderstaande omstandigheden, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezamenlijk beschouwd, de ontslaggrond kunnen dragen, te weten de volgende:
1.
U heeft in strijd met de bij werkgever geldende kassaprocedure contante bedragen in ontvangst genomen zonder deze op de kassa te verantwoorden in de periode van de weken 42 tot en met 49;
2.
Meer in het bijzonder blijkt uit de camerabeelden zoals opgenomen op 27 november 2017 en 30 november 2017 dat meermaals contante bedragen door u worden ontvangen voor een aankoop van goederen door klanten, zonder dat deze bedragen op de kassa (als omzet) worden aangeslagen, terwijl die gelden vervolgens alsnog door u vanuit de kassa worden meegenomen.
3.
Werkgever heeft moeten vaststellen dat een analyse van de dagomzetten tijdens de periode dat u werkzaam bent in de periode van weken 42 tot en met 49 fors afwijken van perioden dat u niet werkzaam bent. Bovendien blijkt op de dagen dat u werkzaam bent de contante omzet ten opzichte van de via het pinapparaat betaalde omzet fors af te wijken van andere (vergelijkbare) dagen in percentage uitgedrukt tussen ongeveer 40 tot 46 %.
4.
Werkgever heeft gezien de gedragingen en de uitleg van u tijdens de bespreking op 5 december 20107 elk vertrouwen in u verloren. U heeft misbruik gemaakt van de aan u toevertrouwde bijzonder vertrouwensfunctie.”

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verzoekt - kort weergegeven - veroordeling van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] tot betaling van:
A. een billijke vergoeding van € 9.000,00 bruto;
B. een vergoeding van € 2.520,93 bruto wegens onregelmatige opzegging
C. achterstallig salaris over de periode 4 tot 13 december 2017 ad € 315,11 bruto;
D. de wettelijke verhoging ad 50% over € 2.836,40;
E. de wettelijke rente over € 11.836,40;
F. een bedrag van € 993,36 aan buitengerechtelijke incassokosten;
G. dit alles onder overlegging van een deugdelijke specificatie binnen tien dagen na betekening van deze beschikking op verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag dat [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen en
H. met veroordeling van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in de proceskosten.
3.2.
[bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt - kort weergegeven - door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] verzocht [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] te veroordelen tot betaling aan [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] van:
A. een schadevergoeding wegens voortijdig einde van de arbeidsovereenkomst ad € 2.796,77;
B. een billijke vergoeding wegens schending van goed werknemerschap;
C. een bedrag van € 1.500,00 wegens contractuele interne kosten en
D. een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet wegens door [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] ontvreemde gelden
E. met veroordeling van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] in de kosten van het tegenverzoek.
3.4.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

De verzoeken van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek]
4.1.
berust in beëindiging van het dienstverband met [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] .
4.2.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, nu deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
Het ontslag op staande voet
4.3.
Kort samengevat is aan de orde of [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] aanspraak kan maken op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en achterstallig salaris. Daarvoor moet worden beoordeeld of het door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.4.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] , die ten gevolge hebben dat van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] , zoals haar leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig, gelet op het volgende.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat tijdens de mondelinge behandeling over de eerste door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in haar brief van 13 december 2017 genoemde ontslaggrond is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat in het filiaal van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] feitelijk een kassaprocedure werd gevoerd die afwijkt van de kassaprocedure zoals die is vastgelegd in de Handleiding Kasopmaak Bakkerij [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] februari 2017 (hierna: “de Handleiding”, productie 8 bij het inleidende verzoekschrift). [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft ook erkend dat zij niet de kassaprocedure zoals vastgelegd in de Handleiding heeft gevolgd, maar zij heeft hiervoor als verklaring gegeven dat zij niet anders wist dan dat in het filiaal in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] , in afwijking van de voorgeschreven procedure in de Handleiding volgens een zogenoemde methode van “inhalen” kasverschillen als gevolg van foutieve kassa aanslagen werden gecorrigeerd. Volgens [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] is die methode haar door collega’s geleerd en werd deze door alle medewerkers in het filiaal in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] gehanteerd. De methode hield in dat, in het geval er een fout op de (hoofd)kassa werd gemaakt, opvolgende contante verkopen niet op de kassa werden aangeslagen maar op een briefje werden bijgehouden totdat het kasverschil dat als gevolg van de fout was ontstaan weer was gecorrigeerd. Het briefje waarop de kasverschillen werden bijgehouden lag op de kassa, maar als [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] alleen in de winkel stond dan droeg zij het briefje bij zich. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] een verklaring van haar collega’s [Z] , [A] en [B] overgelegd, inhoudende dat zij in de tijd dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] bij [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] werkzaam was dezelfde methode van “inhalen” hanteerden als [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] . [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft noch [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] verklaring, noch die van haar collega’s betreffende het “inhalen” betwist. [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] stelt enkel dat zij niet op de hoogte was van deze gang van zaken en dat deze gang van zaken in strijd is met de bij [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] geldende Handleiding. Gelet op het voorgaande heeft [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] onvoldoende gemotiveerd betwist dat onder de medewerkers in het filiaal in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] de methode van “inhalen” kennelijk gebruikelijk was, terwijl het voorts, gezien de door [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] en haar collega’s gegeven verklaringen aannemelijk is dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] op grond van die methode contante bedragen in ontvangst heeft genomen, zonder deze op de kassa te verantwoorden. Dat betekent dat het verwijt dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] in strijd met de geldende kassaprocedure uit de Handleiding contante gelden heeft ontvangen zonder die op de kassa te verantwoorden geen dringende reden oplevert die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.7.
Ook bij de tweede door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] genoemde grond voor het ontslag op staande voet is geen sprake van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] voert aan dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gelden uit de kassa heeft meegenomen. [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] concretiseert deze grond met de beelden die door de beveiligingscamera zijn gemaakt en waarop is te zien dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] een bedrag van € 50,00 (een biljet van € 20,00 en drie biljetten van € 10,00) uit de kassa haalt zonder iets aan te slaan in de kassa en met dat geld weg loopt. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft ook hier haar handelswijze verklaard, stellende dat dit een handeling uit de wisselgeld procedure betreft zoals die in het filiaal in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] werd uitgevoerd. Deze procedure houdt volgens [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] in dat wisselgeld op aanvraag van het filiaal in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] vanuit de hoofdvestiging in [vestigingsplaats verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] wordt aangeleverd op maandag samen met de broodbestelling. Voor dat bedrag aan wisselgeld wordt de week daarop hetzelfde bedrag in biljetten weer meegenomen naar de hoofdvestiging. Als er wisselgeld wordt afgeleverd, wordt het equivalent aan biljetten uit de kassa gehaald en in de kluis gelegd. Om het tellen van de kassa bij de avondsluiting te vereenvoudigen en de kassalade niet te vol te laten zijn, wordt het wisselgeld gesorteerd naar eenheid in zakjes gedaan en in een bakje gedeponeerd dat in de koelcel staat. In het bakje zit een briefje waarop het saldo aan muntgeld in het bakje wordt bijgehouden. Bij het opmaken van de kassa wordt het saldo uit het bakje meegerekend zodat de kassa klopt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] bevestigd dat wisselgeld op aanvraag wordt aangeleverd vanuit de hoofdvestiging en dat de week daarop het equivalent van het bedrag weer (in biljetten) wordt afgestort. Voorts heeft de heer [Y] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het door [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] genoemde bakje met wisselgeld in de koelcel bestaat. Gelet op het voorgaande heeft [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geld uit de kassa heeft genomen in het kader van de wisselgeld procedure en dat dit geld bij het opmaken van de kassa weer wordt meegerekend. Het ligt dan op de weg van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] om haar stelling, dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] geld uit de kassa neemt zonder dit te verantwoorden, nader te onderbouwen. Dat is echter niet gebeurd, zodat aan een nadere bewijslevering niet kan worden toegekomen. Dit brengt met zich dat ook dit verwijt niet kwalificeert als een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.8.
Tot slot kan ook de analyse van de dagomzetten waarbij volgens [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] afwijkende dagomzetten zijn geconstateerd (productie 4 van de zijde van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] ), een ontslag op staande voet niet rechtvaardigen. [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar analyse toegelicht. Volgens [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] heeft [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] gewerkt op de dagen dat de contante kassaomzet lager dan € 100,00 is en was zij die dagen bovendien alleen werkzaam in de winkel. Daarnaast stelt [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] dat er voordat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] in dienst was bij [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] en na 5 december 2017 geen duidelijke afwijkingen meer voorkomen in de dagomzet in het filiaal in [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] . [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft er op gewezen dat deze analyse betrekking heeft op een selectief aantal dagen dat zij werkzaam is geweest en dat niet alle informatie in de analyse is meegenomen. Er ontbreken bijvoorbeeld dagen waarop zij werkzaam is geweest en waarop andere (normale) omzetten te zien zijn. Verder heeft zij aangevoerd dat zij nooit hele dagen alleen werkte. Gelet op [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] betoog lag het op de weg van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] om haar stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door alle dagen waarop [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] werkzaam was en de dagomzetten in de periode voorafgaand en na de geselecteerde periode van week 42 tot en met week 50 in de analyse te betrekken en over te leggen. Dit is echter niet gebeurd. Aldus is niet uit te sluiten dat er ook andere oorzaken van invloed kunnen zijn geweest op de afwijkende dagomzetten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat aan de door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] gemaakte selectieve analyse van de dagomzetten in het filiaal [plaatsnaam filiaal verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] niet de conclusie kan worden verbonden dat deze afwijkingen het gevolg zijn van manipulaties met de kassa door [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] .
4.9.
De slotsom is dat met de door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] genoemde redenen noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het ontslag op staande voet is reeds daarom niet rechtsgeldig, want in strijd met artikel 7:681 lid 1 jo. 7:671 lid 1 onderdeel c BW, gegeven. Dat leidt er ook toe dat niet meer hoeft te worden beoordeeld of het ontslag onverwijld is gegeven, zodat de stellingen van partijen over dit punt niet meer worden besproken.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging en het achterstallige loon
4.10.
Nu het ontslag (op staande voet) niet rechtsgeldig is gegeven, is de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd en kan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] aanspraak maken op het loon waarop zij recht zou hebben gehad als de arbeidsovereenkomst wel op regelmatige wijze was beëindigd.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging op 4 maart 2018 zou zijn beëindigd. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft berekend dat dit betekent dat zij aanspraak maakt op een bedrag van € 2.836,04 bruto, te weten € 2.520,93 aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging en € 315,11 aan achterstallig salaris over de periode van
4 december 2017 tot en met 13 december 2017. [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] stelt dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] aanspraak op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en het achterstallige salaris samen een bedrag van € 2.796,77 is. Een concrete specificatie wordt echter niet in geding gebracht door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] zodat de kantonrechter dit verweer van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] als onvoldoende gemotiveerd zal passeren en een bedrag van € 2.836,04 bruto zal toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente. [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] vordert verder de wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:625 BW over het bedrag van € 2.836,04. Nu [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] geen omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot een matiging van de wettelijke verhoging zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke verhoging toewijzen.
De billijke vergoeding
4.12.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] heeft verzocht aan haar een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 BW toe te kennen. Nu hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van een dringende reden en dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig, want in strijd met artikel 7:681 lid 1 jo 7:671 lid 1 onderdeel c BW, is gegeven, ziet de kantonrechter aanleiding om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. Dat betekent dat het verzoek van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] tot het toekennen van een billijke vergoeding moet worden toegewezen. Voor de toekenning van een dergelijke billijke vergoeding is geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, zij het dat de opzegging in strijd met de daarvoor geldende regels de werkgever ernstig aan te rekenen valt
(Kamerstukken II2013/14, 33818, 4, p.61).
4.13.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het aan de rechter is om de hoogte van de billijke vergoeding te bepalen, waarbij de rechter de mogelijkheid heeft de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze en niveau dat aansluit bij de (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval (zie:
KamerstukkenII, 2013-2014, 33 818, pag.32).
4.14.
Met inachtneming van de beschikking van de Hoge Raad van 30 juni 2017, bekend als het New Hairstyle-arrest (ECLI:NL:HR:2017:1187), en de daaruit voortvloeiende gezichtspunten, houdt de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding met de volgende omstandigheden rekening.
4.15.
[bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] is op ondeugdelijke gronden tot een ontslag op staande voet overgegaan. Van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] had als werkgever mogen worden verwacht dat zij over harde feiten beschikte voordat zij de uiterste maatregel van een ontslag op staande voet zou toepassen. Nu dit niet het geval is, kan [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] op dit punt een verwijt worden gemaakt. Daarnaast biedt artikel 7:681 BW [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] de keuzemogelijkheid om in plaats van vernietiging van de opzegging, te weten een ontslag op staande voet, te opteren voor een billijke vergoeding. In het onderhavige geval heeft [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] de keuze gemaakt om te berusten in het ontslag en aanspraak te maken op de billijke vergoeding. Uit deze keuzemogelijkheid volgt dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding mede kan worden gelet op hetgeen [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] aan loon zou hebben genoten als de opzegging, het ontslag op staande voet, zou zijn vernietigd. Verder is van belang dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding. Tot slot weegt mee dat [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] een verwijt kan worden gemaakt dat zij zich bij het bedienen van de kassa niet hield aan de Handleiding. Alles in overweging nemend acht de kantonrechter een billijke vergoeding ter hoogte van een bruto maandsalaris van € 932,26, te vermeerderen met de wettelijke rente op zijn plaats.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
Bij de beoordeling van de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke (incasso-) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, hanteert de kantonrechter het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
Loonspecificaties
4.17.
[verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] vordert overlegging van deugdelijke specificaties binnen tien dagen na betekening van de beschikking op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen.
4.18.
De kantonrechter is van oordeel dat een termijn van tien dagen aan de krappe kant is nu aannemelijk is dat [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] afhankelijk is van een loonadministratiekantoor om deze specificaties op te maken. De kantonrechter zal daarom de verzochte termijn vaststellen op 30 dagen. De verzochte dwangsom van € 500,00 komt de kantonrechter excessief voor zodat deze zal worden gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.500,00.
De tegenverzoeken van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek]
4.19.
Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven omdat de dringende reden waarop dit ontslag op staande voet werd gegrond door [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] ontbreekt, dienen alle tegenvorderingen van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] wegens het ontbreken van een grondslag te worden afgewezen.
4.20.
[bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht verzoek € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
Totaal € 679,00

5.De beslissing

De kantonrechter
inzake het verzoek van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek]
5.1.
veroordeelt [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] binnen tien dagen na betekening van deze beschikking tot betaling aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] van het bedrag van € 2.836,04 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 50% ingevolge artikel 7:625 BW,
5.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] binnen tien dagen na betekening van deze beschikking tot betaling aan [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] van het bedrag van € 932,26 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] tot afgifte van deugdelijke loonspecificaties van de onder 5.1 en 5.2 genoemde betalingen binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking op verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] nalaat aan deze veroordeling te voldoen en bepaalt dat boven een bedrag van € 2.500,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd ter zake deze veroordeling,
5.4.
wijst het verzoek van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] voor het overige af,
inzake het zelfstandig verzoek van [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek]
5.5.
wijst het verzoek af,
inzake alle verzoeken
5.6.
veroordeelt [bedrijfsnaam verwerende partij, verzoeker in zelfstandig verzoek] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekende partij, verweerder in zelfstandig verzoek] tot op heden begroot op € 679,00,
Deze beschikking is gewezen door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: