In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen eisende partij, en meerdere gedaagde partijen. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 7.033,95, bestaande uit een hoofdsom van € 6.214,29, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst die in augustus 2014 was gesloten, waarbij de gedaagde partij boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden had laten verrichten door de eisende partij.
De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat zij was opgelicht en dat er in het verleden te veel was betaald. Tevens werd een beroep gedaan op verrekening, omdat de gedaagde partij meende dat zij schade had geleden door te veel betaalde bedragen aan andere rechtspersonen. De kantonrechter oordeelde echter dat het verweer van de gedaagde partij ontoereikend was en dat de eisende partij recht had op betaling van de gevorderde bedragen. De kantonrechter wees erop dat de gedaagde partij zich had verbonden aan de tarieven en werkzaamheden zoals vastgelegd in de schriftelijke opdrachtbevestiging.
De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eisende partij toewijsbaar was en dat de gedaagde partij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moest betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.