ECLI:NL:RBLIM:2018:4266

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
6789752 CV EXPL 18-1978
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en compensatie voor ingenomen bedrijfsauto in kort geding

In deze zaak, die op 3 mei 2018 door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderen twee eisers, werkzaam bij de besloten vennootschap RAH WONEN B.V., betaling van achterstallig loon en compensatie voor een ingenomen bedrijfsauto. De eisers zijn in dienst getreden op 15 november 2017, maar hebben zich in februari 2018 arbeidsongeschikt gemeld. RAH heeft op 24 februari 2018 de bedrijfswagens van de eisers ingenomen, wat aanleiding geeft tot de vordering van een maandelijks bedrag van € 750,00 bruto als compensatie voor het verlies van de auto. De eisers stellen dat zij recht hebben op een netto maandsalaris van € 2.000,00, terwijl in de arbeidsovereenkomst een bruto salaris van € 2.800,00 is vastgelegd. De kantonrechter oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er een andere afspraak is gemaakt over het salaris. Daarnaast wordt de vraag of het loon tijdens ziekte voor 100% of 70% moet worden doorbetaald, besproken. De kantonrechter concludeert dat RAH voldoet aan de wettelijke verplichtingen en dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een afwijkende afspraak is gemaakt. De vordering tot betaling van de bonus wordt afgewezen omdat de eisers geen bewijs hebben geleverd van de gerealiseerde omzet. De kantonrechter oordeelt echter wel dat de eisers recht hebben op compensatie voor de ingenomen bedrijfsauto en veroordeelt RAH tot betaling van € 750,00 bruto per maand, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6789752 \ CV EXPL 18-1978
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 3 mei 2018
in de zaak van:

1.[eisende partij sub 1] ,wonend [adres eisende partij sub 1] ,[woonplaats eisende partij sub 1] ,

2.
[eisende partij sub 2],
wonend [adres eisende partij sub 2] ,
[woonplaats eisende partij sub 2] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A. Schmidt,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RAH WONEN B.V.,
gevestigd te Maasland,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. L. Charrouda.
Partijen worden hierna [eisers] en RAH genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de op 19 april 2018 gehouden mondelinge behandeling
- de zijdens [eisers] overgelegde pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn met ingang van 15 november 2017 in dienst getreden bij RAH. [eisende partij sub 1] in de functie van operationeel manager en [eisende partij sub 2] in de functie van commercieel manager. De arbeidsovereenkomst is ten aanzien van [eisers] aangegaan voor een periode van een jaar, een arbeidsduur van 40 uur per week en een brutosalaris van € 2.800,00. [eisende partij sub 2] heeft zich op 14 februari 2018 arbeidsongeschikt gemeld en [eisende partij sub 1] op 19 februari 2018. [eisers] hebben de bedrijfsarts geconsulteerd die de arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en een mediation traject heeft geadviseerd. Op 24 februari 2018 heeft RAH de aan [eisers] ter beschikking gestelde bedrijfswagens en de sleutels van het kantoor te Heel bij [eisers] laten ophalen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – veroordeling van RAH tot betaling van
het achterstallige loon vanaf 15 november 2017 tot 10 april 2018, ten aan zien van [eisende partij sub 1] ad € 3.217,27 netto en ten aanzien van [eisende partij sub 2] ad € 3.081,70 netto, vermeerderd met rente en vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens te late betaling.
RAH te veroordelen het overeengekomen loon ad € 2.000,00 netto (inclusief vakantiegeld) per maand alsmede de andere door partrijen overeengekomen emolumenten aan [eisers] elk te betalen tot aan het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst.
RAH te veroordelen om aan [eisers] elk een bedrag van € 5.550,00 netto te betalen als bonus over het eerste kwartaal.
RAH te veroordelen om aan [eisers] elk vanaf 24 februari 2018 een bedrag van € 750,00 bruto per maand te betalen als compensatie voor de ingenomen auto.
RAH te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
RAH voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde hebben. Alleen al de aard van de vordering, een loonvordering, maakt het spoedeisend belang voldoende aannemelijk.
loon
4.2.
In de beide arbeidsovereenkomsten staat vermeld dat [eisers] ieder recht hebben op een bruto maandsalaris van € 2.800,--. [eisers] stellen echter dat partijen mondeling een andere afspraak hebben gemaakt, namelijk dat zij beiden een nettoloon van € 2.000,00 per maand zouden ontvangen. In ruil hiervoor zouden zij afstand doen van hun pensioenaanspraken. Deze nadere afspraak is volgens [eisers] gemaakt tijdens een gesprek dat zou zijn opgenomen. Dit gesprek is op een USB stick vastgelegd en deze USB stick zou als productie 3 in het geding worden gebracht. Tevens is een transcriptie van dit gesprek als productie 4 aan de dagvaarding gehecht. De kantonrechter stelt vast dat de USB stick niet is overgelegd. De transcriptie wordt door RAH betwist.
De kantonrechter kan op grond van de overgelegde transcriptie overigens ook niet vaststellen in welk kader de netto betaling van € 2.000,00 is bedoeld en wat partijen daar in de gegeven omstandigheden voor een conclusie aan kunnen verbinden. Immers, na de betreffende mededeling door de directeur volgt in de transcriptie nog een debat over de bedrijfsauto en de fiscale bijtelling. Aangenomen moet worden dat het netto loon beïnvloed wordt door de hoogte van de bijtelling. De bodemrechter zal in deze omstandigheden vermoedelijk aanleiding zien voor nader onderzoek hetgeen echter in het kader van deze procedure niet tot de mogelijkheden behoort. De kantonrechter acht de stelling van [eisers] , dat in afwijking van het schriftelijk overeengekomen loon van € 2.800,00 bruto in de arbeidsovereenkomst een netto maandloon van € 2.000,00 overeengekomen is, in het kader van deze procedure onvoldoende onderbouwd om daar reeds op vooruit te lopen.
4.3.
Daarnaast houdt partijen verdeeld de vraag of tijdens ziekte het loon voor 100% dan wel voor 70 % dient te worden doorbetaald. [eisers] stellen dat door RAH niet is aangezegd dat het loon slechts voor 70% zou worden betaald en dat deze afspraak ook niet is gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling verklaart [eisende partij sub 2] dat zijdens RAH is toegezegd dat in principe tijdens ziekte het loon voor 100% zou worden uitbetaald en dat matiging tot 70% alleen zou volgen ingeval sprake is van onwelwillendheid bij de werknemer om terug te keren op het werk. RAH betwist deze stelling en wijst erop dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat vanaf de eerste ziektedag 70% aan loon wordt uit betaald en dat dit ook zo is gecommuniceerd met [eisers] .
De kantonrechter is van oordeel dat door [eisers] onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt dat in afwijking van hetgeen in de arbeidsovereenkomst is opgenomen en overigens ook als wettelijk minimumregeling geldt, een daarvan afwijkende afspraak is gemaakt.
Nu vast staat dat RAH voldoet aan de verplichting om 70% van € 2.800 bruto te betalen, en niet is aangevoerd of aannemelijk is geworden dat zij daarmee zal stoppen, zullen de sub I, II, II en IV gevorderde loonbetaling alsmede de sub V en IV gevorderde wettelijke verhoging worden afgewezen.
bonus
4.4.
[eisers] vorderen elk een bedrag van € 5.550 netto als bonus. Ter zitting hebben zij verklaard dat het hier om de bonus over het eerste jaar van hun dienstverband gaat. [eisers] baseren dit op de door hen gemaakte omzet. RAH betwist uitdrukkelijk dat er omzet is gerealiseerd door [eisers] .
Volgens de arbeidsovereenkomst bestaat er recht op een bonus van 0,375% over de bruto omzet met een maximum van € 5.550 netto. De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [eisers] ligt om in ieder geval aannemelijk te maken dat zij een zodanige omzet hebben behaald dat 0,375% daarover recht geeft op € 5.550,-. De kantonrechter constateert echter dat enig bewijsstuk met betrekking tot de gestelde omzet ontbreekt. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om RAH te veroordelen tot betaling aan [eisers] van een bonus noch een voorschot op deze bonus.
bedrijfsauto
4.5.
[eisers] vorderen ter compensatie van de ingenomen ter beschikking gestelde bedrijfsauto een maandelijks bedrag van € 750,00 bruto. De kantonrechter stelt vast dat het privé gebruik van de bedrijfsauto was toegestaan aan [eisers] . RAH verwijst naar een autoreglement. Dit reglement wordt echter niet in geding gebracht zodat de kantonrechter hieraan voorbij zal gaan. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat de ter beschikking gestelde auto heeft te gelden als een vaste looncomponent. Vast staat verder dat op 24 februari 2018 de auto van [eisers] is ingenomen. De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] voor het verlies van dit bestanddeel van hun loon moeten worden gecompenseerd. De kantonrechter acht in dit geval de gevorderde vergoeding van € 750,00 bruto per maand redelijk, nu deze vergoeding is gerelateerd aan het bedrag van de fiscale bijtelling welke RAH zou vergoeden.
reconventie
4.6.
Voor zover uit de conclusie van antwoord mocht blijken dat RAH beoogde een vordering in reconventie in te stellen is zijdens RAH tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zulks niet het geval is. Hierover hoeft dus niet beslist te worden.
proceskosten
4.7.
Nu de vordering grotendeels wordt afgewezen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding.
5.1.
veroordeelt RAH om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] elk met ingang van 24 februari 2018 en zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig voortduurt en er geen bedrijfsauto door RAH aan elk ter beschikking wordt gesteld aan [eisers] elk te betalen een bedrag van € 750,00 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: