Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eisende partij sub 1] ,wonend [adres eisende partij sub 1] ,[woonplaats eisende partij sub 1] ,
[eisende partij sub 2],
wonend [adres eisende partij sub 2] ,
[woonplaats eisende partij sub 2] ,
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die op 3 mei 2018 door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderen twee eisers, werkzaam bij de besloten vennootschap RAH WONEN B.V., betaling van achterstallig loon en compensatie voor een ingenomen bedrijfsauto. De eisers zijn in dienst getreden op 15 november 2017, maar hebben zich in februari 2018 arbeidsongeschikt gemeld. RAH heeft op 24 februari 2018 de bedrijfswagens van de eisers ingenomen, wat aanleiding geeft tot de vordering van een maandelijks bedrag van € 750,00 bruto als compensatie voor het verlies van de auto. De eisers stellen dat zij recht hebben op een netto maandsalaris van € 2.000,00, terwijl in de arbeidsovereenkomst een bruto salaris van € 2.800,00 is vastgelegd. De kantonrechter oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er een andere afspraak is gemaakt over het salaris. Daarnaast wordt de vraag of het loon tijdens ziekte voor 100% of 70% moet worden doorbetaald, besproken. De kantonrechter concludeert dat RAH voldoet aan de wettelijke verplichtingen en dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een afwijkende afspraak is gemaakt. De vordering tot betaling van de bonus wordt afgewezen omdat de eisers geen bewijs hebben geleverd van de gerealiseerde omzet. De kantonrechter oordeelt echter wel dat de eisers recht hebben op compensatie voor de ingenomen bedrijfsauto en veroordeelt RAH tot betaling van € 750,00 bruto per maand, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.