3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de woonwagen van [slachtoffer 3] heeft beschadigd.
De rechtbank acht feit 1 in geen van de tenlastegelegde varianten bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Hieronder zal de rechtbank per feit de bewijsmiddelen bespreken en motiveren waarom zij ten aanzien van feit 1 tot een vrijspraak komt.
Feit 2
Op 12 augustus 2017 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte. Haar relatie met de verdachte is drie à vier weken geleden tot een einde gekomen. Zij hebben nog wel normaal contact met elkaar. Sinds drie weken is [slachtoffer 1] haar nieuwe vriend. Op
12 augustus 2017 is aangeefster met [slachtoffer 1] op stap geweest. Rond 04:00 uur zijn ze met de taxi naar huis gegaan. Tijdens de taxirit heeft de verdachte heel vaak naar aangeefster gebeld en schreeuwde hij door de telefoon. Hij zei dat hij haar zou komen halen. De taxichauffeur heeft aangeefster en [slachtoffer 1] bij de woonwagen van [slachtoffer 1] aan de [adres slachtoffer 1] te Maastricht afgezet. [slachtoffer 1] ging nog even naar een vriend die een paar wagens verder woont. Aangeefster is de woonwagen van [slachtoffer 1] binnengegaan. Op dat moment belde de verdachte haar. Hij zei dat zij naar buiten moest komen en dat hij voor de deur stond. Aangeefster is naar de veranda gegaan om het elektrische rolluik naar beneden te doen. Plotseling kroop de verdachte onder het rolluik door. Hij bleef onder het rolluik zitten. Aangeefster zag dat de verdachte een klein pistool op haar richtte. De verdachte hield het pistool in zijn rechterhand. Aangeefster kon recht in de loop van het pistool kijken. Aangeefster zag dat de verdachte kogels in zijn andere hand had. Hij liet de kogels aan haar zien. Toen de verdachte zag dat aangeefster aan het bellen was, is hij weggegaan. Aangeefster is direct achter de verdachte aangerend, omdat zij bang was dat de verdachte naar [slachtoffer 1] zou gaan. De verdachte liep naar een auto toe. Hij stapte aan de passagierskant in de auto. Aangeefster trok het achterportier van de auto open. Op dat moment riep de verdachte tegen de bestuurder ‘rij weg, rij weg’. Tijdens het wegrijden van de auto hoorde aangeefster de verdachte drie keer schieten.
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij bang was dat de verdachte zou schieten. Drie of vier dagen voor het incident had de verdachte tegen aangeefster gezegd dat als hij haar niet kon krijgen, dat niemand haar zou krijgen. Ook had hij gezegd dat hij degene waar zij een relatie mee zou krijgen, zou doodmaken.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat ze bang was dat de verdachte op haar zou schieten. Ze voelde zich wel bedreigd, want de verdachte had een pistool bij zich.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het wapen op aangeefster [slachtoffer 2] heeft gericht en haar de kogels heeft laten zien.
Overwegingen en conclusie van de rechtbank ten aanzien van het verweer van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is van een bedreiging. De rechtbank verwerpt het verweer. Voor strafbaarheid is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan doen oproepen.
Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd, namelijk door midden in de nacht een wapen op haar te richten en haar kogels te laten zien, is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat de bedreiging in het algemeen de hiervoor beschreven vrees kan doen oproepen.
Feit 3
Op 28 augustus 2017 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van beschadiging van zijn woonwagen op het adres [adres slachtoffer 3] te Maastricht. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 12 augustus 2017 rond 04:30 uur voor zijn woning was geschoten. Van het schieten had hij toen niets gemerkt. Een paar dagen later, toen [slachtoffer 3] zijn woonwagen aan de buitenkant aan het schoonmaken was, zag hij dat er twee kogelgaten in de voorwand zaten en dat er één kogelgat in het rolluik zat.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 12 augustus 2017 op het woonwagenkamp in Maastricht met een vuurwapen in de lucht heeft geschoten. Hij heeft ontkend op een woonwagen te hebben geschoten.
Op de plaats delict zijn drie hulzen aangetroffen. Het projectiel in het rolluik van de woning van [slachtoffer 3] is veiliggesteld.
Er is onderzoek gedaan naar de beschadigingen aan de woning van [slachtoffer 3] . De conclusie op basis van dit onderzoek is dat, gelet op de beschadigingen aan de gevel, kan worden gesteld dat de projectielen vanaf het wegdek van de openbare weg in de richting van de voorgevel van de woning zijn afgevuurd. De exacte plaats van de schutter kon niet worden vastgesteld.
Met betrekking tot de aangetroffen schotbeschadigingen zijn 2 hypothesen opgesteld:
Er werden een drietal schoten in de richting van de woonwagen afgevuurd;
Er werden een drietal schoten in de lucht afgevoerd.
Hypothese 1 is vele malen waarschijnlijker dan hypothese 2. Gezien de fysieke afstand van de schutter tot de woonwagen is het zeer onwaarschijnlijk dat de aangetroffen beschadigingen zijn ontstaan door naar beneden gevallen projectielen.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en op de terechtzitting verklaard dat hij in de vroege ochtend van 12 augustus 2017 op het woonwagenkamp in Maastricht met een wapen in de lucht heeft geschoten. De auto waarin hij zat toen hij schoot reed toen over de [straat 1] in Maastricht. De auto reed in de richting van de [straat 2] . Enkele dagen na 12 augustus 2017 heeft [slachtoffer 3] in de gevel van zijn woonwagen kogelinslagen aangetroffen. De woonwagen van [slachtoffer 3] staat aan de [straat 1] in Maastricht.
Noch uit het dossier noch anderszins is gebleken van een ander schietincident aan de [straat 1] in Maastricht op of rond 12 augustus 2017. Toen de verdachte zijn wapen afvuurde reed de auto waarin hij zat in de richting van de [straat 2] . De woonwagen van [slachtoffer 3] staat dan aan de zijde van de zitplaats van de verdachte. De rechtbank acht voldoende bewijs aanwezig dat de projectielen aangetroffen in de gevel van de woning van [slachtoffer 3] , door de verdachte op 12 augustus 2017 zijn afgevuurd.
De rechtbank gaat er niet vanuit dat de verdachte toen hij zijn wapen afvuurde de bedoeling had om de woning van [slachtoffer 3] te raken. Daar is ook geen bewijs voor. Wel acht de rechtbank voorwaardelijk opzet van de verdachte op het beschadigen van de woonwagen van [slachtoffer 3] aanwezig.
De rechtbank is, gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat de verdachte door in de nacht en in het wilde weg met een vuurwapen te schieten op een plek waar woonwagens zijn gelegen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een of meer van de door hem afgevuurde kogels een woonwagen zouden raken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de woonwagen van [slachtoffer 3] opzettelijk heeft beschadigd.
Vrijspraak van feit 1
De verdachte is in de nacht van 12 augustus 2017 naar de woonwagen van [slachtoffer 1] gegaan, omdat hij wist dat zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] daar zou zijn. Bij de woonwagen is [slachtoffer 2] door de verdachte bedreigd met een wapen. [slachtoffer 1] kwam aangelopen. [slachtoffer 1] zag de verdachte een wapen in zijn handen had. Toen de verdachte zei dat hij weg moest gaan, is [slachtoffer 1] weggelopen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft opgelet waar [slachtoffer 1] heen liep toen hij hem had weggestuurd. Hij wilde met [slachtoffer 2] praten en was alleen op haar gefocust. Hij heeft [slachtoffer 1] ook niet meer gezien.
[slachtoffer 1] heeft op 13 augustus 2017 bij de politie het volgende verklaard. De verdachte sommeerde hem om weg te gaan. Hij is toen over de [straat 1] te Maastricht in de richting van de [straat 2] gelopen. Toen hij ter hoogte van de oude voetbalkantine was hoorde hij achter zich het geluid van een auto die hard kwam aanrijden. Hij hoorde toen knallen.
In het dossier is een door de politie gemaakte schets van de plaats delict opgenomen, als bijlage bij het proces-verbaal bevindingen plaatsbepaling. Dit proces-verbaal is op
13 augustus 2017 opgemaakt. Op de schets staat de positie van [slachtoffer 1] ingetekend op het moment dat [slachtoffer 1] de knallen hoorde. De positie van [slachtoffer 1] is recht tegenover de oude voetbalkantine aan de [straat 1] ingetekend, op een afstand meer dan 20 meter voorbij de woonwagen van [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 1] is ter terechtzitting uitgebreid als getuige gehoord, onder meer over de plek waar hij zich bevond op het moment dat hij de schoten hoorde. Ter zitting heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij ter hoogte van de woonwagen van [slachtoffer 3] aan de [adres slachtoffer 3] te Maastricht liep op het moment dat hij de schoten hoorde.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (primair) dan wel aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) dan wel aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (meer subsidiair). Voor het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde moet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , dan wel op een bedreiging van [slachtoffer 1] met een misdrijf tegen het leven gericht. Voor boos opzet van de verdachte op het onder feit 1 tenlastegelegde is geen bewijs aanwezig. De rechtbank dient vervolgens nog te bezien of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij de verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft naar eigen zeggen niet op [slachtoffer 1] geschoten. Enkel uit frustratie over de verbroken relatie met [slachtoffer 2] heeft de verdachte met zijn wapen in de lucht geschoten. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte [slachtoffer 1] niet meer heeft gezien nadat hij hem weg had gestuurd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk geworden waar [slachtoffer 1] zich bevond op het moment waarop de verdachte zijn wapen afvuurde. Op 13 augustus 2017 heeft de politie in een situatieschets aangegeven dat [slachtoffer 1] ten tijde van het schieten meer dan 20 meter van de woning van [slachtoffer 3] was verwijderd. Op 28 augustus 2017 heeft [slachtoffer 3] bij de politie verklaard dat hij de inslagen van de kogels enkele dagen na 12 augustus 2017 voor het eerst had opgemerkt. Nadat de projectielen in de woonwagen van [slachtoffer 3] waren aangetroffen heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij ten tijde van het schieten voor de woning van [slachtoffer 3] stond. Op de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] evenzo verklaard.
De rechtbank kan geen beredeneerde keuze maken waar [slachtoffer 1] exact stond ten tijde van het afvuren van het wapen door de verdachte. De rechtbank acht opzet van de verdachte niet bewezen, ook niet in voorwaardelijke vorm, op een van de varianten tenlastegelegd onder feit 1. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.