ECLI:NL:RBLIM:2018:4223
Rechtbank Limburg
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Tijdigheid van wrakingsverzoek in strafzaak
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 15 maart 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M.H. Römkens, had op 23 januari 2018 een verzoek tot wraking ingediend van de leden van de meervoudige strafkamer, te weten mr. H.H. Dethmers, mr. C. Wapenaar en mr. C.M. Nollen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verdachte zes weken had gewacht na het ontstaan van de gronden voor de wraking. De wrakingskamer concludeerde dat deze termijn onevenredig lang was en verklaarde de verzoeker niet ontvankelijk.
De wrakingskamer heeft verder overwogen dat de gronden voor de wraking, die onder andere betrekking hadden op het optreden van de rechtbank tijdens eerdere zittingen, niet objectief gerechtvaardigd waren. De rechters hadden in hun reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat het subjectieve standpunt van de verzoeker niet doorslaggevend is.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer beide wrakingsverzoeken afgewezen en de verzoeker niet ontvankelijk verklaard, omdat de gronden voor de wraking niet tijdig waren ingediend en de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.