ECLI:NL:RBLIM:2018:4139

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
04 6491362/CV 17-9111
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van kredietovereenkomst met betrekking tot zorgplicht en aflossing

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE NEDERLANDSE VOORSCHOTBANK B.V. betaling van een bedrag van € 7.573,53 van de gedaagde partijen, die een doorlopend krediet hebben afgesloten. De kredietovereenkomst is op 15 januari 2010 tot stand gekomen, waarbij een krediet van € 10.000,00 is verleend. Later is er een tweede kredietovereenkomst gesloten op 14 september 2010 met een kredietlimiet van € 11.000,00. De eisende partij stelt dat de gedaagde partijen de aflossing van het krediet niet zijn nagekomen, terwijl de gedaagde partijen aanvoeren dat zij niet meer konden betalen dan € 100,00 per maand en dat de zorgplicht van de bank niet is nageleefd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partijen met de eisende partij een overeenkomst hebben gesloten die duidelijk de voorwaarden voor aflossing vermeldt. De gedaagde partijen hebben de aflossing op eigen initiatief verlaagd van € 220,00 naar € 112,00 per maand, wat heeft geleid tot een langere looptijd van de lening. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een schending van de zorgplicht door de bank, omdat de voorwaarden van de overeenkomst helder waren en de gedaagde partijen zich bewust waren van de gevolgen van hun beslissing om de aflossing te verlagen.

De vordering van de eisende partij wordt toegewezen, en de gedaagde partijen worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6491362 \ CV EXPL 17-9111
Vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE NEDERLANDSE VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam-Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel,
eisende partij,
gemachtigde E.A.P. van Lith,
tegen:

1.[gedaagde partij sub 1] ,wonend [adres gedaagde partij sub 1] ,[woonplaats gedaagde partij sub 1] ,

2.
[gedaagde partij sub 2],
wonend [adres gedaagde partij sub 2] ,
[woonplaats gedaagde partij sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R. Martens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 15 januari 2010 een overeenkomst (doorlopend krediet) tot stand gekomen, waarbij aan gedaagde partij een krediet is verleend van € 10.000,00.
Op 14 september 2010 hebben partijen weer een kredietovereenkomst gesloten, waarbij gedaagde partij een kredietlimiet is verstrekt van € 11.000,00. Van dit bedrag is in elk geval € 10.000,00 gebruikt om de lening van de eerdere kredietovereenkomst af te lossen.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van eisende partij van toepassing. Het krediet is tot stand gekomen via Geldshop.nl. Dit is een onafhankelijke intermediair met een zelfstandige vergunning van de Autoriteit Financiële Markten.
2.3.
De kredietvergoeding bedraagt thans € 7,752 % per jaar. Partijen zijn overeengekomen dat maandelijks 1% van de oorspronkelijke kredietlimiet, zijnde € 110,00, zou worden afgelost. Verder is overeengekomen dat zodra gedaagde sub 1 de leeftijd van 60 jaar bereikt het termijnbedrag zal worden verhoogd naar 2% van de oorspronkelijke kredietlimiet, zijnde € 220,00, zodat het krediet met het bereiken van de 65-jarige leeftijd door gedaagde sub 1, volledig zou zijn afgelost.
2.4
Voorafgaande aan het verstrekken van de lening heeft eisende partij een berekening uitgevoerd in het kader van het vaststellen van een Verantwoord Krediet Maximum. Uitgaande van het inkomen van gedaagde sub 1 dat hij tot zijn 65e zou genieten en de bekende uitgaven is het maximale maandelijkse termijnbedrag vastgesteld op
€ 221,89.
2.5.
Op 13 december 2010 heeft eisende partij gedaagde partij schriftelijk bericht dat het krediet vanaf 25 maart 2011 in 5 jaar tijd moet worden afgebouwd naar € 0,00 en dat het termijnbedrag verhoogd zou worden naar € 220,00 per maand.
Gedaagde partij heeft hierop te kennen gegeven niet akkoord te kunnen gaan, waarop het maandbedrag is vastgesteld op € 112,00 per maand. Dit is gedaagde partij bij brief van 29 december 2010 bevestigd. In die brief is gedaagde partij erop geattendeerd dat door de aanpassing van het maandbedrag de resterende looptijd langer is dan in de algemene voorwaarden is gesteld.
2.6.
Vanaf juli 2016 heeft gedaagde partij niets meer betaald.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 7.573,53, vermeerderd met rente en kosten.
De vordering is gebaseerd op nakoming van de tweede kredietovereenkomst die is gesloten op 14 september 2010.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer en stelt zich op het standpunt niets meer verschuldigd te zijn. Daarbij voert gedaagde partij – kort samengevat – aan dat:
- aangegeven is dat zij niet meer wilden/konden betalen dan € 100,00 per maand;
- afgesproken is dat zij van de lening af zouden zijn bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd door gedaagde sub 1;
- er een te hoog krediet is verstrekt, gelet op de inkomens van gedaagde partij, waarbij geen rekening is gehouden met terugval in inkomen na pensionering;
- eisende partij de zorgplicht niet in acht heeft genomen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat gedaagde partij met eisende partij een doorlopend krediet overeenkomst hebben gesloten met de inhoud zoals hiervoor onder de feiten is opgenomen.
4.2.
Gedaagde partij grond haar verweer op een vermeende schending van de zorgplicht door de bank. In dat verband overweegt de kantonrechter het volgende.
De schriftelijke overeenkomst vermeldt ondubbelzinnig dat het krediet tot het bereiken van het 60ste levensjaar wordt afgelost met ten minste € 100,00 per maand. Bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd wordt de maandelijkse aflossing verhoogd tot 2% van de oorspronkelijke kredietlimiet zodat het gehele kredietbedrag uiterlijk bij het bereiken van het 65ste levensjaar is afgelost. Omdat gedaagde partij uiteindelijk € 11.000 heeft geleend diende er vanaf het 60ste levensjaar € 220,00 per maand afgelost te worden om dat te bereiken. Dat bedrag valt binnen de draagkracht zoals door de eisende partij is berekend. Daaruit volgt ook dat er niet een te hoog krediet is verstrekt, zoals gedaagde partij beweert.
Dat bij de oorspronkelijke berekening van de draagkracht geen rekening is gehouden met de draagkracht na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan overigens ook geen schending van de zorgplicht opleveren omdat in de oorspronkelijke opzet het krediet voor die datum afgelost zou zijn.
4.3
De stelling dat het vorenstaande niet kenbaar zou zijn geweest voor gedaagde partij kan geen stand houden. In de eerste plaats laat de overeenkomst hierover geen onduidelijkheid bestaan en is deze in de ogen van de kantonrechter zodanig opgesteld dat dit ook voor de gedaagde helder moet zijn geweest.
Verder moge het zo zijn dat gedaagde partij geen ervaring heeft met financieringen maar daarvan hoeft zij ook geen kennis te hebben om te beseffen dat zij in de periode tot het bereiken van het 65ste levensjaar nimmer door het betalen van € 100,00 per maand een krediet van € 11.000,00 zou kunnen aflossen. Een eenvoudige rekensom leert dat van 14 september 2010 tot 1 maart 2016, zijnde de datum dat gedaagde sub 1 de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, ongeveer 65 maandtermijnen verstrijken. Bij betaling van een bedrag van € 100,00, per maand komt dit overeen met een aflossing van slechts € 6.500,00. Dat het meerdere zou worden kwijtgescholden blijkt nergens uit en is ook niet overeenkomstig de gebruikelijke verwachtingen in transacties met banken.
Indien de gedaagde partij meent dat de eisende partij haar zorgplicht heeft geschonden door hier niet expliciet op te wijzen miskent zij de strekking van de zorgplicht. Deze gaat namelijk niet zo ver dat gewaarschuwd zou moeten worden voor kwesties waarvan men redelijkerwijs mag aannemen dat die voor de andere partij evident zijn. Anders geformuleerd, de bank hoeft niet te waarschuwen voor het feit dat één plus één niet drie is.
4.4.
Op initiatief van gedaagde partij is de afgesproken aflossing van € 220,00 vervolgens verlaagd naar € 112,00. Dit is gedaagde partij bij brief van 29 december 2010 bevestigd en in deze brief is gedaagde partij er op gewezen dat de resterende looptijd dan langer wordt. Daarmee is het ook duidelijk voor gedaagde partij dat men dan zal moeten aflossen nadat men 65 jaar is geworden en dus een pensioenuitkering geniet die lager zal zijn dan het salaris. Welk verwijt eisende partij op dit punt zou kunnen worden gemaakt, is de kantonrechter niet duidelijk geworden.
4.5.
Nu van een schending van de zorgplicht geen sprake is kan de discussie bij wie in dit geval de zorgplicht ligt – de eisende partij of de intermediair – buiten beschouwing blijven.
4.6.
Nu geen van de gevoerde verweren slagen, behoort de vordering van eisende partij te worden toegewezen. De kantonrechter constateert dat gedaagde partij de hoogte van de gevorderde hoofdsom niet betwist, zodat dit bedrag kan worden toegewezen. Dit geldt eveneens voor de primair gevorderde rente. Hiertegen is immers niet op aparte gronden verweer gevoerd.
4.7.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.8.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 104,79
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.074,79
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 7.573,53, vermeerderd met de vertragingsrente ad 7,752% per jaar vanaf 29 december 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.074,79,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: mjp