In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg werd behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door Friesland Campina Investments Holding B.V. en Friesland Campina Bree BVBA (hierna gezamenlijk aangeduid als FCIH c.s.) tegen VIVO B.V. De aanleiding voor het kort geding was een eerder vonnis van 13 april 2018, waarin VIVO was veroordeeld om bepaalde financiële documenten en correspondentie te verstrekken aan FCIH c.s. De gerechtsdeurwaarder had op 24 april 2018 een deurwaarderskortgeding aanhangig gemaakt, omdat er onduidelijkheid was ontstaan over de reikwijdte van de eerdere veroordeling. Tijdens de zitting op 26 april 2018 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. FCIH c.s. vorderde onder andere een verklaring voor recht dat alle door de gerechtsdeurwaarder geselecteerde bescheiden onder het eerdere vonnis vallen, terwijl VIVO de opheffing van dwangsommen vorderde. De rechter oordeelde dat de veroordelingen uit het eerdere vonnis breed moesten worden geïnterpreteerd, en dat alle relevante correspondentie tussen de betrokken partijen moest worden overgelegd. De vorderingen van VIVO werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. S.V. Pelsser en is uitvoerbaar bij voorraad.