ECLI:NL:RBLIM:2018:4099

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
6608205 cv expl 18-484
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor huurpenningen tijdens sluiting woning op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Zowonen en een huurder. De huurder had vanaf 14 augustus 2012 een woning gehuurd van de stichting, maar deze woning werd gesloten door de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet van 7 oktober 2013 tot 7 januari 2014. De stichting ontbond de huurovereenkomst op 6 januari 2014 en vorderde betaling van achterstallige huur, herstelkosten en buitengerechtelijke incassokosten van de huurder. De huurder voerde verweer en stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de huur tijdens de sluiting van de woning, omdat hij geen gebruik kon maken van de woning. De kantonrechter oordeelde dat de huurder verantwoordelijk blijft voor de huurpenningen, ook tijdens de sluiting, en dat hij zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst moest nakomen. De kantonrechter wees de vordering van de stichting toe, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet kon worden vastgesteld dat de huurder de aanmaning had ontvangen. De huurder werd veroordeeld tot betaling van € 4.836,02, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van € 1.077,89.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6608205 \ CV EXPL 18-484
Vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2018
in de zaak van:
de stichting STICHTING ZOWONEN,
gevestigd te Sittard , gemeente Sittard -Geleen,
eisende partij,
gemachtigde Vaessen Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij huurde vanaf 14 augustus 2012 van eisende partij de woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] . De woning is op basis van artikel 13b Opiumwet gesloten voor de periode van 7 oktober 2013 tot 7 januari 2014. Bij brief van 6 januari 2014 heeft eisende partij de tussen partijen geldende huurovereenkomst op basis van artikel 7:231 lid 2 Bw ontbonden. Op 17 januari 2014 heeft eisende partij de woning geïnspecteerd en het eindopname rapport opgemaakt (productie 4 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 5.579,22, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van eisende partij bestaat uit achterstallige huur welk bedrag deels bestaat uit huur voor de sluiting van de woning en de huur gedurende de sluiting van de woning tot aan de datum van de eindopname, herstelkosten, kosten van sleutels en servicekosten 2013 en 2014 en buitengerechtelijk incassokosten.
servicekosten
4.2.
De laatste posten servicekosten betreffende een teruggave bedrag staan niet ter discussie.
achterstallige huur
4.3.
Wat betreft de achterstallige huur is gedaagde partij van mening dat hij niet verantwoordelijk is voor de huur gedurende de sluiting door de gemeente omdat hij gedurende de sluiting geen gebruik kon maken van de woning. De sluiting van de woning was volgens gedaagde partij een te zwaar middel en er schijnt volgens gedaagde partij jurisprudentie te zijn dat bij een sluiting van de woning conform de Opiumwet de bewoner geen huurpenningen hoeft te betalen.
4.4.
De kantonrechter is niet bekend met de jurisprudentie waarop gedaagde partij doelt. Nu gedaagde partij nalaat een vindplaats op te geven van deze jurisprudentie noch inhoudelijk ingaat op die jurisprudentie moet de kantonrechter aan het bestaan van die jurisprudentie als onvoldoende geconcretiseerd en ongeloofwaardig voorbij gaan. In geval gedaagde partij van mening was geweest dat sluiting van de woning ingevolge de Opiumwet een te zwaar middel was, had hij tegen het besluit van de burgemeester dienen op te komen. De sluiting van de woning ligt nu als een voldongen feit niet aan de kantonrechter ter beoordeling voor. Gedaagde partij is als huurder verantwoordelijk voor wat in het gehuurde gebeurt en dient zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst na te komen. Het verweer ter zake de achterstallige huurpenningen ten tijde van de sluiting wordt daarom als niet ter zake doende gepasseerd.
herstelkosten / mutatieschade
4.5.
Gedaagde partij is van mening dat hij niet hoeft op te draaien voor de herstelkosten omdat hij in hechtenis zat en daarom niet in de gelegenheid was de woning te herstellen. Gedaagde partij stelt dat zijn woning prima in orde was en het misselijkmakend, wanbeleid en bovendien niet milieuvriendelijk is om een nog goede laminaatvloer, douchewand, op maat gemaakte rolgordijnen, verlichting en nog veel meer te verwijderen. De woning dient echter te worden opgeleverd in de staat zoals die is ontvangen bij aanvang van de huur. Kennelijk heeft gedaagde partij zaken aangebracht in de woning. Nu gedaagde partij deze zaken niet heeft verwijderd bij einde van de huur en evenmin uit de stukken blijkt aangeboden te hebben deze zaken te zullen verwijderen en de gevorderde kosten de kantonrechter niet onredelijk voorkomen zal het verweer van gedaagde partij worden gepasseerd. Dat gedaagde partij van mening is dat de politie met onevenredig veel geweld in de woning is binnen gevallen en de kosten van de gesloopte toegangsdeur alsmede de kosten van het dichtzetten van de deur en de sleutels daarom niet op gedaagde partij zouden kunnen worden verhaald maakt niet dat deze kosten dan voor rekening en risico van eisende partij zouden komen. In dit geval blijft de verantwoordelijkheid bij gedaagde partij.
buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
4.7.
Gedaagde partij betwist de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW te hebben ontvangen. Eisende partij heeft deze aanmaning op 6 juni 2017 naar het adres [adres 2] te [plaatsnaam] gestuurd en stelt deze brief op 12 juni 2017 retour te hebben ontvangen met de mededeling vertrokken naar het buitenland. Dit was voor eisende partij aanleiding om bij de gemeente Sittard -Geleen een verzoek te doen tot onderzoek naar het adres van gedaagde partij. Op 3 juli 2017 kreeg eisende partij bericht van de gemeente dat het onderzoek was afgerond en gedaagde partij woonachtig was op het adres [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] . Eisende partij stelt dat het uit het onderzoek van de gemeente bleek dat gedaagde partij de brief van 6 juni 2017 zelf had teruggestuurd aan de gemachtigde van eisende partij. De kantonrechter vindt voor deze conclusie echter onvoldoende aanknopingspunten en kan daarom niet vaststellen of en zo ja op welk tijdstip gedaagde partij de betreffende brief van 6 juni 2017 heeft ontvangen en is voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijk incassokosten komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
proceskosten
4.8.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,89
  • griffierecht 476,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.077,89
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 4.836,02, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.757,55 vanaf 19 januari 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.077,89,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: