Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- dagvaarding € 103,81
- griffierecht 226,00
- salaris gemachtigde 6
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 4 september 2014 in dienst was bij de werkgever, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die meerdere keren was verlengd. Op 5 februari 2017 werd er een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten met een andere werkgever, maar de feitelijke omstandigheden voor de werknemer bleven ongewijzigd. De werknemer meldde zich ziek op 22 januari 2018, waarna de werkgever aankondigde de arbeidsovereenkomst niet te verlengen en geen loon meer te betalen tijdens de ziekteperiode. De werknemer vorderde betaling van zijn loon over januari en februari 2018, alsook een wettelijke verhoging van 50% over het verschuldigde loon.
De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aangezien de werknemer feitelijk dezelfde werkzaamheden bleef verrichten en er geen wezenlijke veranderingen waren in de arbeidsomstandigheden. De werkgever was verplicht om 100% van het laatstgenoten loon door te betalen, conform de toepasselijke cao. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de wettelijke verhoging, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moest voldoen aan de betalingsverplichtingen, ondanks mogelijke hoger beroep.