ECLI:NL:RBLIM:2018:4071

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
C/03/248163 / KG ZA 18-173
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een erfgenamen geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, erfgenamen van mevrouw [X], een vordering ingesteld in kort geding. De eisers zijn het niet eens met een eerder vonnis van 6 december 2017, waarin is bepaald dat depotgelden ter hoogte van € 30.000,00 kunnen worden uitgekeerd aan de erfgenamen. Eisers vorderen schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, omdat zij menen dat er juridische en feitelijke misslagen zijn gemaakt in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen al drie keer geoordeeld over de verdeling van de nalatenschap van mevrouw [X]. De eisers stellen dat belangrijke zaken onvoldoende zijn besproken in de procedure en dat de beheerskosten te laag zijn vastgesteld.

Gedaagden, die ook erfgenamen zijn, voeren verweer en stellen dat er geen wettelijke grondslag is voor de vordering in kort geding. Zij betogen dat er geen sprake is van misslagen in het vonnis en dat de eisers in feite een extra instantie creëren door het geschil in kort geding aan de voorzieningenrechter voor te leggen. De voorzieningenrechter overweegt dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid of een kennelijke misslag. De voorzieningenrechter concludeert dat de vorderingen van eisers niet voldoende zijn onderbouwd en wijst de vorderingen af. Eisers worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.107,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/248163 / KG ZA 18-173
Vonnis in kort geding van 26 april 2018
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

wonende te [woonplaats eisende partij sub 1] ,
2.
[eisende partij sub 2],
wonende te [woonplaats eisende partij sub 2] ,
eisers,
advocaat mr. S. Smeets te Venlo,
tegen

1.[gedaagde partij sub 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 1] ,
2.
[gedaagde partij sub 2],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 2] ,
3.
[gedaagde partij sub 3],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 3] ,
4.
[gedaagde partij sub 4],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 4] ,
5.
[gedaagde partij sub 5],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 5] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.P. Janssen-Wikkers te Venray.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Zowel eisers als gedaagden zijn de erfgenamen in de thans nog onverdeeld gebleven nalatenschap van wijlen hun moeder c.q. grootmoeder, mevrouw [X] , overleden te [plaats van overlijden] op [dag van overlijden] 2007.
2.2.
Ter zake de verdeling van de nalatenschap van mevrouw [X] voornoemd heeft de rechtbank Limburg reeds driemaal eerder geoordeeld, te weten in de vonnissen van respectievelijk 14 juli 2010, 27 juli 2011 en 6 december 2017.
2.3.
Voorafgaand aan het vonnis van 27 juli 2011 heeft er op 29 juni 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben ter comparitie overeenstemming bereikt over de wijze waarop de verkoop en levering van de ouderlijke woning zou moeten worden gerealiseerd. De rechtbank heeft in het vonnis van 27 juli 2011 gelast dat de verdeling van de nalatenschap van [X] , waaronder de onroerende zaak aan de [adres] te [plaatsnaam] , zal plaatsvinden op de wijze zoals de erfgenamen op de comparitie van 29 juni 2010 zijn overeengekomen.
2.4.
De vonnissen van 14 juli 2010 en 27 juli 2011 zijn in kracht van gewijsde gegaan. Tegen het vonnis van 6 december 2017 hebben eisers geappelleerd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen samengevat – in kort geding:
Primair
I. Schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 december 2017 gedurende de duur van het hoger beroep, voor zover is bepaald dat eisers hun medewerking dienen te verlenen aan de opheffing en uitkering onder alle erfgenamen in gelijke delen van het depot/de depotgelden ter grootte van € 30.000,00, bekend bij notaris Mathijsen en Weijs onder dossiernummer D140203, dan wel voor het geval dat eisers of een van hen, geen medewerking verleent aan de voor de opheffing van het depot noodzakelijke wilsverklaring, deze wilsverklaring kan worden vervangen door het door de rechtbank gewezen vonnis.
Subsidiair
I. Te bepalen dat gedaagden zich gedurende het hoger beroep dienen te onthouden van het executeren van het vonnis van 6 december 2017 in de zaak met zaak- en rolnummer C/03/225254/HA ZA 16-516, op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,00,00
II. Te bepalen dat gedaagden zich gedurende het hoger beroep dienen te onthouden van het executeren van het vonnis van 14 juli 2010 in de zaak met zaak- en rolnummer 96080/HA ZA 09-690, op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,00,00,
Zowel primair als subsidiair
III. Gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure,
IV. Het vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
Eisers stellen in dit verband – samengevat – dat de rechtbank in haar vonnis van
6 december 2017 ten onrechte heeft geoordeeld, dat de depotgelden ter hoogte van
€ 30.000,00 kunnen worden uitgekeerd. Eisers kunnen zich met een dergelijke uitkering niet verenigen, nu er in de procedure in eerste aanleg een aantal belangrijke zaken onvoldoende besproken is.
Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat de rechtbank de beheerskosten te laag heeft vastgesteld. Eisers duiden het vorenstaande als een juridische of feitelijke misslag op grond waarvan de executie van voormeld vonnis van 6 december 2017 thans moet worden geschorst.
4.4.
Gedaagden voeren ten verweer aan – samengevat – dat een wettelijke grondslag voor toewijzing van de vordering in kort geding ontbreekt. Er is geen sprake van feitelijke of juridische misslagen in het vonnis die aanleiding geven tot een wijziging en evenmin hebben er zich feiten of omstandigheden voorgedaan na de uitspraak van 6 december 2017 die kunnen rechtvaardigen dat van hert vonnis wordt afgeweken. Daarnaast stellen gedaagden dat eisers in kort geding het geschil in volle omvang aan de voorzieningenrechter voorleggen. Daarmee creëren eisers een extra instantie. De voorzieningenrechter dient zich niet uit te laten over het inhoudelijke geschil, nu een inhoudelijke beoordeling immers is voorbehouden aan het gerechtshof. Gedaagden hebben tot slot aangevoerd dat zij allen voldoende draagkrachtig zijn om een eventuele vordering van eisers te voldoen.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in het executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, die leiden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een kennelijke misslag in het te executeren vonnis. In een executiegeschil is dus geen plaats voor een herbeoordeling van die reeds in de bodemprocedure ingenomen stellingen en het oordeel van de rechter daarover; daarvoor is slechts plaats in een procedure in hoger beroep.
4.7.
De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van eisers aldus, dat zij zich niet kunnen verenigen met de inhoud van het vonnis van de rechtbank van 6 december 2017 en met de aan die beslissing ten grondslag liggende overwegingen. De juistheid van een oordeel van de rechtbank in eerste aanleg kan echter slechts in hoger beroep aan de orde worden gesteld. Het is niet mogelijk om die beslissing in eerste aanleg in het kader van een executiegeschil aan te vechten. Dat eisers zich niet kunnen vinden in de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2017 moge zo zijn, maar betekent niet dat de beslissing van de rechtbank kan worden gekwalificeerd als een feitelijke of juridische misslag.
4.8.
Daarnaast is gesteld noch gebleken dat er sprake is van na het vonnis van 6 december 2017 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die aan de kant van eisers een noodtoestand zullen doen ontstaan.
4.9.
Ten aanzien van het subsidiair onder II gevorderde – schorsing van de executie van het vonnis van 14 juli 2010 – overweegt de voorzieningenrechter dat eisers de vordering niet althans onvoldoende hebben onderbouwd. Bovendien bevat dit vonnis – waarbij de rechtbank enkel een deskundige heeft benoemd – geen verdere inhoudelijke beslissingen die eisers in nadelige zin zouden kunnen raken. Vast staat dat eisers niet tegen dit vonnis hebben geappelleerd.
4.10.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat de vorderingen in kort geding zullen worden afgewezen.
4.11.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op een bedrag van
€ 1.107,00 (griffierecht € 291,00 en € 816,00 salaris advocaat).
4.12.
De voorzieningenrechter zal dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten aan de kant van gedaagden gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 1.107,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
typ: ph
coll: