ECLI:NL:RBLIM:2018:4039

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
6581951 CV EXPL 18-313
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies en bijkomende kosten met verweer tegen kosten

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor onbetaalde zorgpremies en bijkomende kosten. De procedure begon met een dagvaarding waarin VGZ een bedrag van € 1.071,23 vorderde, inclusief wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] had een verzekeringsovereenkomst met VGZ, maar had een deel van de verschuldigde premies en kosten niet betaald, ondanks een sommatie van VGZ op 1 november 2017.

Tijdens de procedure erkende [gedaagde] de verschuldigdheid van de hoofdsom, maar voerde verweer tegen de gevorderde bijkomende kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde wettelijke rente over een te hoge hoofdsom niet toewijsbaar was, maar dat de buitengerechtelijke kosten wel toewijsbaar waren, omdat [gedaagde] niet had betwist dat zij de veertiendagenbrief had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat VGZ niet verplicht was om in te stemmen met een betalingsregeling, zoals gesteld door [gedaagde]. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 948,79 aan VGZ, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten van € 777,05. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6581951 CV EXPL 18-313
Vonnis van de kantonrechter van 25 april 2018
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde M.G. de Jong Gerechtsdeurwaarders- & Incassokantoor,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna VGZ en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens akte vermindering van eis
  • de schriftelijke weergave van de mondelinge dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met VGZ een verzekeringsovereenkomst gesloten in de zin van de Zorgverzekeringswet. Op de verzekeringsovereenkomst zijn de polisvoorwaarden van toepassing.
2.2.
[gedaagde] heeft de op grond van de verzekeringsovereenkomst en polisvoorwaarden aan VGZ verschuldigde premies, declaraties en acceptgirokosten, ondanks sommatie, deels onbetaald gelaten.
2.3.
Bij brief van 1 november 2017 heeft VGZ [gedaagde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 906,58 binnen veertien dagen vanaf de dag na ontvangst van die brief. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald.
3. Het geschil
3.1.
Bij dagvaarding heeft VGZ een bedrag van € 1.071,23 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2017 tot de dag van voldoening, de proceskosten en de nakosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
hoofdsom: € 1.492,31
wettelijke rente tot 23 november 2017 € 7,99
buitengerechtelijke kosten
€ 163,33
subtotaal: € 1.663,63
voldaan
€ 592,40 -
totaal: € 1.071,23
3.2.
Onderdeel van de aanvankelijk gevorderde hoofdsom is de over de maand september 2017 verschuldigde maandpremie plus acceptgirokosten van in totaal € 114,45. [gedaagde] heeft aan VGZ over de maand oktober 2017 ook dit bedrag betaald. Zij is aan VGZ over die maand echter geen premie meer verschuldigd omdat zij met ingang van die maand is aangemeld bij het CAK. Daarom heeft VGZ de betaling van € 114,45 over de maand oktober 2017 in mindering gebracht op de door [gedaagde] wel verschuldigde premie over september 2017. VGZ heeft bij repliek gesteld dat de premie over september 2017 dus per abuis is gevorderd en haar vordering met € 114,45 verminderd.
VGZ vordert - na vermindering van eis - [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
€ 956,78.
3.3.
[gedaagde] erkent verschuldigdheid van de hoofdsom, maar voert verweer tegen de gevorderde kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel [gedaagde] tegen hetgeen VGZ heeft aangevoerd geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, is de vordering van VGZ niet geheel toewijsbaar.
Vast staat immers dat de wettelijke rente tot 23 november 2017 van € 7,99 is berekend over een te hoge hoofdsom. Dit onderdeel van de vordering is dus niet toewijsbaar.
4.2.
Aan [gedaagde] is een zogenoemde “veertiendagenbrief” verzonden die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. [gedaagde] betwist niet deze brief ontvangen te hebben. Hieruit volgt dat de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 163,33 toewijsbaar is. Horbachs voert tevergeefs aan dat VGZ deze kosten zelf moet betalen omdat VGZ niet wilde instemmen met een betalingsregeling. VGZ hoefde op grond van art. 6:29 BW namelijk niet in te stemmen met betaling in termijnen. Uit overeenkomst, wet, gewoonte of redelijkheid en billijkheid kan weliswaar voortvloeien dat VGZ nakoming in gedeelten toch moest aanvaarden, maar [gedaagde] heeft hierover niets aangevoerd.
4.3.
Op grond van het voorgaande zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van:
hoofdsom: € 1.492,31
buitengerechtelijke kosten € 163,33
reeds voldaan € 592,40 -
eisvermindering
€ 114,45-
totaal: € 948,79
4.4.
[gedaagde] zal voorts worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over
€ 947,79, vanaf 23 november 2017 tot de dag van voldoening.
4.5.
[gedaagde] is in deze procedure de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij. Hoofdregel is dan dat zij dient te worden veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde] heeft naar eigen zeggen in de week voor 17 januari 2018 een betalingsvoorstel gedaan aan (de gemachtigde van) VGZ. Dit voorstel heeft zij dus gedaan nadat zij reeds bij exploot van
1 december 2017 was gedagvaard en door VGZ dus reeds proceskosten waren gemaakt. Het stond VGZ bovendien vrij dit late betalingsvoorstel waarbij [gedaagde] heeft voorgesteld de hoofdsom in twee termijnen te betalen niet te accepteren. De kantonrechter verwijst in dit verband naar hetgeen zij in 4.2. heeft overwogen inzake art. 6:29 BW. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd geen aanleiding geeft om van voornoemde hoofdregel af te wijken. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht € 476,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 777,05.
4.6.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan VGZ van € 948,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2017 tot de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 777,05,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 50,00 salaris gemachtigde,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW