In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor onbetaalde zorgpremies en bijkomende kosten. De procedure begon met een dagvaarding waarin VGZ een bedrag van € 1.071,23 vorderde, inclusief wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] had een verzekeringsovereenkomst met VGZ, maar had een deel van de verschuldigde premies en kosten niet betaald, ondanks een sommatie van VGZ op 1 november 2017.
Tijdens de procedure erkende [gedaagde] de verschuldigdheid van de hoofdsom, maar voerde verweer tegen de gevorderde bijkomende kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde wettelijke rente over een te hoge hoofdsom niet toewijsbaar was, maar dat de buitengerechtelijke kosten wel toewijsbaar waren, omdat [gedaagde] niet had betwist dat zij de veertiendagenbrief had ontvangen.
De kantonrechter oordeelde dat VGZ niet verplicht was om in te stemmen met een betalingsregeling, zoals gesteld door [gedaagde]. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 948,79 aan VGZ, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten van € 777,05. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.