ECLI:NL:RBLIM:2018:4000

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
C.03 / 246348 / KGZA 18-71
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot sluiting van dossier door Veilig Thuis in kort geding met betrekking tot onderzoek naar kindermishandeling

In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Rubberg, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Veilig Thuis Noord- en Midden-Limburg, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. van den Eertwegh. De eiser vordert dat Veilig Thuis binnen twee dagen na het vonnis het dossier sluit en gesloten houdt, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag. De eiser stelt dat het onderzoek van Veilig Thuis onrechtmatig is, omdat het inbreuk maakt op zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven zoals verankerd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser betoogt dat de melding die tot het onderzoek heeft geleid, gedaan is uit wraak door zijn ex-partner en dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor huiselijk geweld of kindermishandeling.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De rechter overweegt dat de belangen van kinderen voorop staan, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechter concludeert dat Veilig Thuis op basis van de ontvangen melding en de achtergrond van de eiser, die veroordeeld is voor een zedendelict, gerechtigd is om onderzoek te doen naar de veiligheid van de kinderen in de huidige woonsituatie van de eiser. De rechter oordeelt dat het belang van de kinderen op veiligheid prevaleert boven het recht van de eiser op bescherming van zijn privéleven. Daarom worden de vorderingen van de eiser afgewezen en wordt het onderzoek door Veilig Thuis gerechtvaardigd geacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/246348 / KG ZA 18-71
Vonnis in kort geding van 3 april 2018
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats eisende partij] ,
eiser,
advocaat mr. M.J. Rubberg te Echt,
tegen
DE STICHTING VEILIG THUIS NOORD- EN MIDDEN-LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. van den Eertwegh te Roermond.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Veilig Thuis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de brief d.d. 16 maart 2018 van Veilig Thuis, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling op 20 maart 2018;
  • de pleitnota van Veilig Thuis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van het gerechtshof Arnhem van 9 juli 2008 is [eisende partij] terzake een zedendelict met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is geëindigd op 21 april 2011.
2.2.
[eisende partij] is vanaf 22 november 2010 tot 1 maart 2014 bij Kairos, polikliniek voor forensische psychiatrie in behandeling geweest. Daarna is de behandeling afgesloten.
2.3.
[eisende partij] verblijft met zijn partner in gezinsverband met twee kinderen in dezelfde leeftijdscategorie als het toenmalige slachtoffer.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – uitvoerbaar bij voorraad – het volgende:
I. Veilig Thuis te veroordelen binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot sluiting van het dossier van [eisende partij] en het dossier gesloten te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag, of dagdeel, dat Veilig Thuis hiermee in gebreke blijft;
II. Veilig Thuis te veroordelen in de proceskosten van [eisende partij] .
[eisende partij] stelt zich op het standpunt dat het onderzoek van Veilig Thuis onrechtmatig is jegens
hem. Veilig Thuis maakt een ongeoorloofde inbreuk op het in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verankerde recht op eerbiediging van zijn privéleven. Inmenging van Veilig Thuis is op basis van lid 2 van voornoemd artikel slechts toegestaan als dat bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de rechten en vrijheden van anderen. De inmenging moet daarenboven proportioneel zijn.
De huidige inmenging in het privéleven van [eisende partij] , op het moment waarop volledig duidelijk is dat de melding niet op basis van concrete gevaren maar op basis van wraak en frustratie is gedaan door mevrouw [X] , de ex-partner van [eisende partij] , is niet bij wet voorzien.
[eisende partij] stelt zich primair op het standpunt dat van een gerechtvaardigd vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling nooit sprake is geweest. Er is weliswaar een melding gedaan bij Veilig Thuis, maar de inhoud van deze melding bevatte geen enkele concrete aanwijzing voor huiselijk geweld en/of kindermishandeling. De grondslag voor een onderzoek door Veilig Thuis als bedoeld in artikel 4.1.1 lid 2 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo) en beschreven in hoofdstuk 8 Handelingsprotocol ontbreekt. De inbreuk op de privacy van [eisende partij] wordt dus niet gelegitimeerd door nationale wetgeving, waardoor deze inbreuk onrechtmatig is.
Subsidiair stelt [eisende partij] zich op het standpunt dat er weliswaar een vermoeden was op basis
waarvan nader onderzoek mocht plaatsvinden, maar dat dit vermoeden inmiddels weerlegd is door de recente uitlatingen van meldster [X] , die heeft toegegeven dat de melding uit wraak en frustratie werd gedaan en zij geen enkele concrete aanwijzing voor huiselijk geweld en/of kindermishandeling kan benoemen.
[eisende partij] stelt zich op het standpunt dat een pedofiele geaardheid en daaruit voortvloeiend recidivegevaar bij geen enkele(zeden-)delinquent voor 100 procent uitgesloten kan worden. Het zou getuigen van weinig professionaliteit als de voormalig behandelaars van [eisende partij] hun conclusies dermate stellig zouden presenteren. Dat neemt echter niet weg dat er een heel positief eindverslag van de behandeling ligt, waaruit blijkt dat [eisende partij] tijdens de behandeling een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Toch ziet Veilig Thuis in het eindverslag redenen voor haar onderzoek. Dit komt voort uit de redenering dat delictgedrag nooit volledig uitgesloten kan worden, maar met die redenering zou Veilig Thuis natuurlijk elke Nederlander aan een onderzoek kunnen onderwerpen. Dat is niet de bedoeling; ook niet bij strafrechtelijk veroordeelden. [eisende partij] heeft zijn straf uitgezeten en zijn behandeling goed afgerond. De proeftijd van [eisende partij] is tot een einde gekomen. Het is niet aan Veilig Thuis om deze proeftijd te verlengen. Veilig Thuis stelt opnieuw voorwaarden aan [eisende partij] , net als ten tijde van zijn strafrechtelijke proeftijd. [eisende partij] heeft het gevoel onder een vergrootglas te liggen en te moeten blijven aantonen dat hij geen gevaar vormt voor anderen. Die situatie is ongewenst.
Onjuist is dat [eisende partij] niet meewerkt aan het onderzoek van Veilig Thuis. [eisende partij] en zijn huidige partner mevrouw [Y] hebben begin september 2017 gehoor gegeven aan de uitnodiging van Veilig Thuis voor het ronde-tafel-overleg. De advocaat van [eisende partij] zond - op verzoek - de eindrapportage van Kairos toe aan Veilig Thuis. Aan andere verzoeken om het gesprek aan te gaan, heeft [eisende partij] geen gehoor gegeven. De reden daarvan is dat hij het eerste overleg, waarin [eisende partij] en [Y] direct werd opgedragen de ex-partner en kinderen van [Y] in te lichten over het verleden van [eisende partij] , allerminst als prettig heeft ervaren. Medewerking in dat stadium zou betekend hebben dat deze personen al in een vroeg stadium ingelicht werden, hoewel Veilig Thuis thans openlijk twijfelt of dit inlichten de veiligheid van de kinderen wel ten goede komt. Veilig Thuis bleek van begin af aan niet open te staan voor het argument van [eisende partij] dat de melding uit rancune gedaan werd, terwijl dat essentieel is bij de beantwoording van de vraag of het in de melding genoemde huiselijk geweld of kindermishandeling heeft plaatsgevonden.
Veilig Thuis stelt zich bij haar optreden op het standpunt dat het belang van het kind altijd voorop gesteld dient te worden. Anders dan Veilig Thuis doet vermoeden, is dit belang niet absoluut. Het is niet zo dat alle interventies van Veilig Thuis gelegitimeerd kunnen worden met de stelling dat het belang van het kind voorop staat. Interventies moeten, op basis van artikel 8 EVRM, proportioneel zijn. Van proportionaliteit is in deze geen sprake. Er is geen concrete melding gedaan, dus er is geen concreet gevaar voor de kinderen. Bij gebrek aan concreet gevaar, is de kleinste interventie al disproportioneel.
3.2.
Veilig Thuis voert verweer.
Veilig Thuis concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure. Veilig Thuis heeft daartoe onder meer het volgende gesteld. Veilig Thuis heeft een melding ontvangen dat [eisende partij] veroordeeld is voor ernstig langdurig seksueel misbruik van een jong minderjarig meisje. [eisende partij] blijkt nu te zijn ingetrokken bij een vrouw met twee kinderen in dezelfde leeftijdscategorie die het slachtoffer toentertijd had. Op basis van de Wmo heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om naar aanleiding van een melding onderzoek te doen of daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Veilig thuis voert voorafgaand aan het nemen van vervolgstappen, overleg met politie over alle meldingen waarvoor Veilig Thuis dat relevant acht. In het afstemmingsoverleg tussen Veilig Thuis, politie en het Openbaar Ministerie (OM) heeft de politie met toestemming van het OM relevante strafrechtelijke gegevens over [eisende partij] uit de justitiële documentatie verstrekt die betrekking hadden op de melding. Hieruit bleek en werd bevestigd dat het ging om zeer ernstig seksueel misbruik van een minderjarig meisje gedurende 6 jaar toen zij de leeftijd van 6 tot 12 jaar had. Het ging hier niet meer om een vermoeden maar om een vastgesteld feit. Tevens ontving Veilig thuis nog informatie van reclassering en de behandelaar die toentertijd betrokken waren. Op basis van de melding en de informatie die Veilig Thuis van justitie had verkregen is zij in gesprek gegaan met [eisende partij] en zijn partner. [eisende partij] gaf toestemming om het rapport van de behandelaar op te vragen maar stemde er niet mee in dat Veilig Thuis contact opnam met de kinderen van zijn partner en de vader van de kinderen. Daarenboven stelde [eisende partij] zich in gesprek uiterst defensief op en leek hij voornamelijk oog te hebben voor zijn eigen belang. Aan empathie, daar waar het de belangen van de kinderen van zijn huidige partner en hun vader betrof, leek het hem te ontbreken.
Veilig thuis heeft een wettelijke taak om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het belang van de kinderen staat daarbij, conform artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), voorop. Met andere woorden: er dient prioriteit te worden gegeven aan het belang van de kinderen op veiligheid boven het belang van [eisende partij] op bescherming van zijn privacy.
Dat Veilig Thuis onderzoek dient te doen is gerechtvaardigd vanwege de grondslag dat de melding als vaststaand feit is bevestigd en dat [eisende partij] als veroordeelde zededelinquent nu verblijft in een intiem huiselijk verband waarbij hij toegang heeft tot kinderen die in dezelfde leeftijdscategorie zitten als het toenmalige slachtoffer. [eisende partij] heeft op eenvoudige wijze toegang tot de kinderen zonder dat er toezicht is. Er zullen in de huiselijke sfeer altijd situaties zijn waarbij [eisende partij] zonder toezicht contact heeft met de kinderen. Vanwege de bekende feiten is het noodzakelijk dat er een veiligheidsplan wordt opgesteld.
Dat de melder aan [eisende partij] zou hebben laten weten dat er gemeld is vanuit een motief van wraak is voor Veilig Thuis niet bepalend. Het handelingsprotocol is door Veilig Thuis zorgvuldig gevolgd en haar plan van aanpak is bekrachtigd door de adviezen van de geconsulteerde deskundigen. Daarmee is het voor Veilig Thuis evident dat het noodzakelijk is om onderzoek te doen. Tot op heden is Veilig Thuis niet in staat gesteld om te kunnen beoordelen of de veiligheid van de kinderen van de partner van [eisende partij] in de huidige omstandigheden, met de kennis van de feiten, gewaarborgd kan worden. Veilig Thuis dient haar wettelijke taak uit te kunnen voeren en juist om die reden dient het dossier niet afgesloten te worden.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat [eisende partij] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu hij zich op het standpunt stelt dat dat het onderzoek van Veilig Thuis onrechtmatig is jegens hem en er op korte termijn vervolgstappen dreigen.
4.2.
Op grond van artikel 3 IVRK vormen de belangen van het kind bij alle maatregelen die kinderen betreffen de eerste overweging.
4.3.
Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn gezinsleven. Een ander mag zich daarin niet mengen. Dit is slechts anders als daarvoor een grondslag is in de wet en de inmenging noodzakelijk is voor de in artikel 8 lid 2 EVRM omschreven belangen, zoals de gezondheid van anderen. Daarenboven moet die inmenging proportioneel zijn.
4.4.
De taken en bevoegdheden van Veilig Thuis staan beschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Op grond van artikel 4.1.1 lid 2 sub b Wmo heeft Veilig Thuis tot taak om naar aanleiding van een melding van kindermishandeling, of een vermoeden daarvan, te onderzoeken of daarvan sprake is.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. [eisende partij] is door het gerechtshof te Arnhem op 9 juli 2008 veroordeeld terzake een zedendelict met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat [eisende partij] nu verblijft in een intiem huiselijk verband, waarbij hij contact heeft met kinderen die tot dezelfde leeftijdscategorie behoren als het toenmalige slachtoffer. [eisende partij] stelt zich, daar waar Veilig Thuis met hem in gesprek gaat, defensief en weinig empathisch op. Op grond hiervan heeft Veilig Thuis terecht en op goede gronden geconcludeerd dat er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling. Veilig Thuis heeft een wettelijke taak om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Die veiligheid en de belangen van die kinderen staan conform artikel 3 IVRK voorop. Het in artikel 8 van het EVRM verankerde recht op eerbiediging van [eisende partij] zijn privéleven dient daarvoor te wijken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het belang van de kinderen op veiligheid dient te prevaleren boven het belang van [eisende partij] op bescherming van zijn privacy. Het handelen van Veilig Thuis is daarbij tot op heden niet disproportioneel.
Nu vaststaat dat er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling heeft Veilig Thuis, de verplichting betrokkenen te informeren dat er een melding is binnengekomen en de plicht de vader van de kinderen te informeren over het verleden van [eisende partij] , zodat deze in staat is op de veiligheid van de kinderen toe te zien. Het is daarbij aan Veilig Thuis en aan de ouders van de kinderen om te beoordelen of de kinderen ook dienen te worden ingelicht.
De voorzieningenrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat het onderzoek van Veilig Thuis niet onrechtmatig is jegens [eisende partij] en dat in het belang van de kinderen van de partner van [eisende partij] het onderzoek door Veilig Thuis voortgezet dient te worden, zodat Veilig Thuis vervolgstappen kan nemen waarbij de veiligheid van de kinderen van de partner van [eisende partij] voorop staat. De vorderingen van [eisende partij] zal de voorzieningenrechter dan ook afwijzen.
4.6.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. Wassenberg en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: HS