In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 1 februari 2017 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen [eisende partij, gedaagde partij in verzet] en [gedaagde partij, eisende partij in verzet] over een huurovereenkomst. De eisende partij had de gedaagde partij aangeklaagd voor ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van huurpenningen, omdat de gedaagde partij sinds december 2016 geen huur meer had betaald. Het verstekvonnis wees de vorderingen van de eisende partij toe. De gedaagde partij heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit vonnis, waarop de zaak is verwezen naar de kantonrechter te Roermond voor verdere afhandeling.
De gedaagde partij stelde dat de eisende partij geen belang had bij de ontbinding van de huurovereenkomst, omdat hij met goedvinden van de eisende partij op 23 januari 2017 was verhuisd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde partij tot die datum huurpenningen verschuldigd was en dat de ontbinding van de huurovereenkomst per 1 februari 2017 in stand kon blijven. De gedaagde partij heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de huur tot die datum was voldaan.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verstekvonnis bekrachtigd en de gedaagde partij veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van de eisende partij op nihil zijn begroot, aangezien de eisende partij in persoon procedeerde. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte op 25 april 2018.