3.3Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer]verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
(p. 22) Op 1 januari 2018 liep ik met de hond over de [adres 1] te Echt in de richting van het centrum van Echt. Ik hoorde op dat moment kabaal uit de richting van het centrum. Ik zag toen ook schimmen aan de overzijde van de weg. Ik zag toen duidelijk dat een persoon met twee armen op een deur of rolluik aan het bonken was. Ik zag toen dat er een persoon naar de rijbaan liep en tegen een personenauto schopte.
(p. 23) Ik zag dat het groepje personen vervolgens over de stoep aan de overzijde van de weg waar ik stond, in de richting van de Rijksweg, liep. Op een gegeven moment kwam ik op dezelfde hoogte als het groepje personen. Op dat moment riep ik in de richting van het groepje: “Vinden jullie dat nou normaal.”
(p. 24) Op dat moment zag ik dat er twee personen direct op mij af kwamen lopen. Ik zag dat een van deze personen in een rechte lijn op mij af kwam gelopen en dat de andere persoon met een boogje naar mij toe kwam gelopen. Die persoon die direct in rechte lijn op mij afliep riep: “Zal ik jou eens tegen je hoofd slaan?” Ik zag dat deze persoon een bril op had.
(p. 25) Ik zag dat de jongen met de bril direct naar mij liep. Ik zag dat de jongen dreigend op mij overkwam en dat hij hierbij met zijn rechter arm een slaande beweging maakte in mijn richting. Ik zag en voelde dat deze slag mij miste. Ik reageerde direct door middel van een slag in zijn gezicht te geven. Ik raakte hierbij zijn bril. Ik begon vervolgens achteruit te lopen in de richting van het centrum van Echt.
(p. 26) Ik zag dat die eerste persoon roepend, tierend en scheldend naar mij toe kwam gelopen. Een zinnetje kan ik mij nog wel herinneren, namelijk: “Je mag niet aan mij zitten.” Ik herkende deze jongen als zijnde [verdachte] . Ik ben voortdurend achteruit blijven bewegen. Ik zag dat [verdachte] mijn kant op kwam en ik zag en voelde dat hij met een vuist de linker zijkant van mijn neus raakte. Ik sloeg vervolgens mijn rechter vuist in de richting van [verdachte] . De tweede persoon bleef meelopen. Vervolgens bewoog ik mij nog steeds achteruit en toen viel ik achterover over een stoeprand en een struikje.
(p. 27) Door de val lag ik op mijn rug. Ik zag en voelde dat ik werd getrapt op mijn lichaam. Toen probeerde ik omhoog te komen en op een gegeven moment lukte dit ook. Heel snel daarna lag ik alweer op de grond, omdat ik weer tegen de stoeprand en struiken liep. Op enig moment zag ik dat [verdachte] mij schopte met zijn linkerbeen. Ik pakte zijn been vast en klemde dit tussen mijn rechterarm en bovenlichaam. Ik zag dat hij ook op de grond terecht kwam. Ik ben in een worsteling terecht gekomen. Op een gegeven moment werd ik aan de rechterzijde van mijn gezicht getrapt.
(p. 28) Toen merkte ik meteen dat mijn bewustzijn minder werd.
Getuige [getuige 3](wonende aan de [adres 1] te Echt) verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
(p. 113) Op 1 januari 2018 hoorde ik buiten op straat geschreeuw. Toen ik via mijn raam naar buiten keek, zag ik twee personen. Ik zag dat een van de twee personen op de grond lag en ik zag dat de andere persoon voorover gebukt richting de op de grond liggende man stond. Ik zag dat de staande man een jongeman was van ongeveer 20 jaar oud met een lang en smal postuur. Ik zag dat de jongeman naast het hoofd van de man stond. Ik zag dat de jongeman meerdere malen, met gebalde vuisten, sloeg in de richting van de oudere man die op de grond lag. Ik zag dat de jongeman erg hard sloeg, met de linker- en rechtervuist. Ik zag dat de vuistslagen gericht waren op het bovenlichaam. Ik zag dat de jongeman dit afwisselde met schoppen. Ik zag dat de jongeman zeer agressief was. Ik zag dat de jongeman erg hard schopte tegen de man die op de grond lag. Ik zag dat de jongeman tijdens het slaan zijn gebalde vuisten tot achter zijn hoofd plaatste. Ik zag dat de jongeman met zijn rechterbeen de schoppen uitdeelde. Ik zag dat hij bij elke schop, zijn rechterbeen tot ver achter zijn standbeen plaatste, vermoedelijk om hier snelheid mee te maken. Ik zag dat de oudere man op de grond meerdere malen geraakt werd door het rechterbeen van de jongeman.
(p. 114) Ik hoorde dat de jongeman schreeuwde: “Heb je nu genoeg gehad?” Ik zag dat de man diverse klappen en schoppen incasseerde. Ik zag dat hij een paar keer probeerde op te staan, maar dat dit niet lukte. Ik zag dat de jongeman zeker 6 à 7 vuistslagen uitdeelde aan de oudere man toen hij op de grond lag. Ik zag dat de jongeman de oudere man ook zeker 6 à 7 keer hard geschopt had. Ik zag dat hij op diverse plekken de oudere man raakte. De jongeman was echt agressief. Die oudere man kreeg totaal geen kans.
De verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
(pg. 145) U houdt mij voor dat ik op 1 januari 2018 ben aangehouden in Echt en vraagt mij wat ik daarover kan verklaren. Ik ben aangehouden voor een vechtpartij. Ik heb hem een high kick gegeven. Ik maakte een trappende beweging en raakte met mijn voet zijn hoofd. Die man wilde nog steeds ruzie en toen heb ik hem nog een paar klappen gegeven. Hij viel op de grond, toen heb ik hem nog een klap gegeven. Ik sloeg met een vuist op zijn gezicht.
Medische informatiebetreffende [slachtoffer] d.d. 1 januari 2018 vermeldt onder meer het volgende:
- hersenkneuzing: twee kneuzing haarden in de voorste hersenkwabben;
- een scheurwond op het hoofd: hoofd recht-voor-boven (frontaal) schaafplek, overgaand in wat boogvormige scheurwond (geschat 6cm), schaafplek kneuzing rechter slaap doorlopend tot in de linker wenkbrauw, bloeduitstorting oog;
- linkerzijde, gelaat hoofd: schaafplek neus links, schaafplek/kneuzingen voorhoofd, schaafplek kneuzing jukbeen links, diepere put boonvormige wond (ca. 1cm x 4mm) in behaarde hoofdhuid links.
De forensische arts heeft verklaard dat het geconstateerde letsel goed past bij de door [slachtoffer] aangegeven toedracht.
Overwegingen van de rechtbank.
Uit de verklaringen van aangever, verdachte en getuige [getuige 3] als hiervoor weergegeven en de medische informatie over aangever, leidt de rechtbank af dat de verdachte aangever meermalen heeft geschopt en geslagen, ten gevolge waarvan aangever (onder meer) een hersenkneuzing en diverse andere (hoofd)verwondingen heeft opgelopen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden van dit geval de kwalificatie poging tot doodslag rechtvaardigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft met geschoeide voet en met zijn vuisten meermalen zeer hard geschopt en geslagen tegen het lichaam en hoofd van aangever. Uit de medische informatie blijkt dat aangever onder meer een hersenkneuzing heeft opgelopen. Naast de verklaring van de aangever over de heftigheid van het geweld is er een verklaring van getuige [getuige 3] waarin hij zegt dat de dader zeer agressief was, erg hard schopte en daarbij telkens zijn been tot ver achter zijn standbeen haalde. Daaruit en uit het letsel van aangever blijkt dat verdachte met kracht tegen het hoofd van aangever heeft geslagen en getrapt.
Het met kracht schoppen met geschoeide voet en het met kracht slaan tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, levert een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op. Dat verdachte deze aanmerkelijk kans ook bewust heeft aanvaard, blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van het door verdachte uitgeoefende geweld. Door aangever met kracht meermalen tegen het hoofd te slaan en met geschoeide voet tegen het hoofd – omvattende het zenuwcentrum van het lichaam – te trappen, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank dus willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zou overlijden.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op aangever.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen handelde. De verklaringen van aangever voor zover inhoudende dat hij door twee personen geschopt zou zijn, vinden naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende steun in overig bewijs. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen van de poging tot doodslag op aangever.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door aangever tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en schoppen, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer] veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte loopt die ochtend na een nacht stappen samen met [getuige 4] , [getuige 5] en medeverdachte [medeverdachte] naar huis. [getuige 4] verklaarde onder meer dat verdachte vervelend was, tegen rolluiken sloeg en luidruchtig op straat was, waarna zij als groep aangesproken werden door een man met een hond (pg. 212), naar de rechtbank begrijpt: aangever. Aangever zag vervolgens een persoon, welke hij later herkende als verdachte, in een rechte lijn op hem afkomen, die hem zei: “Zal ik jou eens tegen je hoofd slaan?” en die vervolgens een slaande beweging maakte richting aangever (pg. 24-25). Dat verdachte nadat de groep door aangever werd aangesproken op aangever is afgegaan, waarbij aangever agressief werd benaderd, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] . Aangever sloeg hierop tegen verdachtes gezicht en liep vervolgens telkens achteruit, terwijl de verdachte scheldend en tierend op hem af bleef komen, waarbij aangever werd geslagen en (meermalen) ten val kwam en werd geslagen en geschopt (pg. 26 en 27). [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte steeds bij de man probeerde te komen en door het dolle heen was. Getuige [getuige 3] verklaarde onder meer dat de verdachte “echt agressief” was, dat aangever “totaal geen kans” kreeg en het “geen eerlijk gevecht” was (pg. 114).
De rechtbank constateert dat aangever weliswaar de eerste rake klap heeft uitgedeeld, doch dat de verdachte de agressor was bij onderhavig incident en dat het de aangever was die zichzelf door het geven van de eerste rake klap aan het verdedigen was. Verdachte was van meet af aan vervelend, liep zelf in de richting van aangever toen die hem als betrokken burger aansprak op zijn baldadigheid, daagde aangever uit en maakte de eerste slaande beweging.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die aan de klap door aangever zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van het verweer, omdat de verdachte de aangever heeft geprovoceerd, zelf de confrontatie met aangever heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. Het is niet de verdachte die ‘wederrechtelijk is aangerand’, een vereiste voor een geslaagd beroep op noodweerexces, maar de aangever die ‘wederrechtelijk is aangerand’ waarbij de verdachte de agressor was. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt aldus verworpen.
Verbalisanten [verbalisant 1](inspecteur van politie Eenheid Limburg)
en [verbalisant 2](hoofdagent van politie Eenheid Limburg) relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 1 januari 2018 hielden wij, in uniform gekleed, op de [adres 2] in Echt, verdachte [verdachte] aan voor het plegen van een openlijke geweldpleging. Wij zagen en voelden dat [verdachte] niet vrijwillig meewerkte. Hij bleef zich naar het bed bewegen. Hierop werd de verdachte onder controle gebracht. Wij zagen en voelden dat verdachte zich meerdere keren in een andere richting wilde bewegen en dit met behoorlijk wat kracht pleegde te doen. Ondanks het aanbrengen van transportboeien werd het verzet niet helemaal gebroken. Vervolgens werd de verdachte naar het dienstvoertuig van collega’s gevoerd, welke voor de woning stond. De verdachte werd vervolgens in het dienstvoertuig geplaatst, waarbij de verdachte wederom niet meewerkend was. Wij voelden en zagen dat hij zijn benen niet naar binnen wilde trekken en zich ook met zijn bovenlichaam bleef verzetten. Nadat de verdachte was aangehouden is deze door collega’s overgebracht naar het cellencomplex in Roermond.
Overwegingen van de rechtbank.
Op grond van voormeld proces-verbaal acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het onder 2. ten laste gelegde verzet bij zijn aanhouding.