ECLI:NL:RBLIM:2018:3924

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
6708211/AZ/18-28 24042018
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, een besloten vennootschap. De werknemer, die op 8 september 2017 in dienst trad, werd op 5 januari 2018 op staande voet ontslagen wegens vermeende diefstal van een tray bier. De werknemer betwistte de diefstal en verzocht om vernietiging van het ontslag en om wedertewerkstelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2018 trok de werknemer zijn verzoek tot wedertewerkstelling in, omdat zijn dienstverband inmiddels van rechtswege was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de dringende reden voor ontslag niet was komen vast te staan, aangezien de werknemer ontkende de diefstal te hebben gepleegd en er onvoldoende bewijs was om de beschuldiging te onderbouwen. Het ontslag op staande voet werd daarom vernietigd. De kantonrechter oordeelde verder dat de werkgever verplicht was het salaris van de werknemer tot het einde van het dienstverband te betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6708211 \ AZ VERZ 18-28
Beschikking van de kantonrechter van 24 april 2018
in de zaak van:
[verzoekende partij],
wonend [adres verzoekende partij] ,
[woonplaats verzoekende partij] ,
werknemer,
gemachtigde mr. R.L.J. Reijnen,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats verwerende partij] ,
werkgever,
gemachtigde P. Kuipers,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij] en [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 5 maart 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
- het op 29 maart ter griffie ontvangen verweerschrift;
- de op 10 april gehouden mondelinge behandeling, waarbij [verzoekende partij] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.L.J. Reijnen en namens [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. de heer [X] , bijgestaan door zijn gemachtigde de heer P. Kuipers.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] , geboren op [geboortedag verzoekende partij] 2000, is op 8 september 2017 voor bepaalde tijd bij [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. in dienst getreden voor de duur van 7 maanden en vervulde laatstelijk de functie van enter/lader tegen een loon van € 8,00 bruto per uur bij een 35-urige werkweek.
2.2.
[bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. heeft [verzoekende partij] op 5 januari 2018 op staande voet ontslagen.
2.3.
Op 8 januari 2018 heeft [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. schriftelijk de reden aan [verzoekende partij] bevestigd. Uit de schriftelijke bevestiging bleek dat [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. zich op het standpunt heeft gesteld dat [verzoekende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een tray bier op 5 januari 2018. In de schriftelijke bevestiging licht [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. aan [verzoekende partij] toe:
‘Op vrijdag 5 januari 2018 heeft onze chauffeur op de terugreis van ent-werkzaamheden bij onze client [Bedrijfsnaam Y] te [vestigingsplaats bedrijfsnaam Y] op verzoek van een collega een toiletstop gemaakt bij tankstation [vestigingsplaats tankstation] (Q8). Jij bent vervolgens mee naar binnen gegaan en stapte later terug in onze bedrijfsbus met een traytje bier. Op het zelfde moment kwam een medewerker van het voormelde tankstation razend de bus in en eiste meteen de traytjes bier op. Het bier was volgens de medewerker van Q8 niet betaald. Dit werd nog eens bevestigd omdat je geen betalingsbewijs had. Onze chauffeur heeft ons dit direct bij aankomst op ons bedrijf meegedeeld. Daarnaast hebben wij een telefoontje gehad van tankstation [vestigingsplaats tankstation] .
Het plegen van diefstal, tijdens werktijd, is onbehoorlijk gedrag en is voor ons een dringende reden tot ontslag op staande voet volgens artikel 7:678d BW’. Op grond hiervan beëindigen wij de arbeidsovereenkomst per 5 januari 2018.
Mocht achteraf blijken dat ontslag met onmiddellijke ingang niet of niet geheel juist blijkt te zijn, dan delen wij u op voorhand mee dat we uw loon opschorten per 5 januari 2018 voor onbepaalde tijd en tot einde van uw arbeidsovereenkomst.’
2.4.
Bij brief van 1 maart 2018 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] de juistheid van het ontslag op staande voet betwist en aangegeven dat [verzoekende partij] aanspraak maakt op zijn openstaande salaris, verlof en overuren.
2.5.
[bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. heeft op de eindafrekening een bedrag van € 749,37 ingehouden in verband met verhaalde boetes en schades.
2.6.
De moeder van [verzoekende partij] heeft per e-mail met [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. gecorrespondeerd.

3.Het geschil

3.1.
Primair:
[verzoekende partij] verzoekt – kort weergegeven – vernietiging van het op 5 januari 2018 gegeven ontslag op staande voet, om [verzoekende partij] toe te laten de bedongen arbeid te verrichten en [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. te veroordelen tot betaling van het overeengekomen salaris van € 1.233,33 per maand, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid, met veroordeling van [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. in de kosten van de procedure.
Subsidiair:
[bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, alsmede uitbetaling van het salaris, de verlofuren en overwerkuren tot en met 5 januari 2018, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid, met veroordeling van [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. in de kosten van de procedure.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2018 heeft [verzoekende partij] het verzoek tot wedertewerkstelling ingetrokken. Dit verzoek is ter zitting ingetrokken omdat [verzoekende partij] inmiddels ander werk heeft gevonden en het dienstverband bovendien door het verstrijken van de overeengekomen duur is geëindigd op 7 april 2018.
3.3.
[verzoekende partij] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Hij heeft geen tray bier bij het tankstation gestolen op 5 januari 2018. [verzoekende partij] geeft aan dat hij aan collega [Z] geld had gegeven zodat die voor hem een traytje bier kon kopen bij het tankstation. Zelf kon hij dat niet doen want hij was immers nog geen 18 jaar. [verzoekende partij] stelt verder dat hij mee naar binnen is gelopen om te kijken bij de broodjes. Op een gegeven moment overhandigde [Z] hem een traytje bier. Op dat moment wist hij niet beter dan dat [Z] dat traytje zojuist had gekocht. [verzoekende partij] is met het traytje de bedrijfsbus ingestapt.
Daarnaast stelt [verzoekende partij] , los van de diefstal die door [verzoekende partij] wordt ontkend, dat de diefstal geen verband houdt met de werkzaamheden die hij verricht voor [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. en dat om die reden geen dringende reden voor ontslag aanwezig is.
Verder voert [verzoekende partij] aan dat er ook geen sprake is van een onverwijlde mededeling, gezien dat de schriftelijke mededeling op 8 januari 2018 aan [verzoekende partij] is toegezonden. Aan [verzoekende partij] werd op 5 januari 2018 slechts medegedeeld dat er sprake zou zijn van diefstal, maar door wie, wanneer en waarom was [verzoekende partij] onbekend.
Verder stelt [verzoekende partij] dat er geen sprake is van schade, noch van een verrekeningsbevoegdheid aan de zijde van [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. heeft namelijk het salaris tot aan de datum van het ontslag ingehouden om te verrekenen met de door [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. genoemde gefixeerde schadevergoeding (productie 3 bij verzoekschrift). Voorts geeft [verzoekende partij] aan dat zijn verlof- en overwerkuren onjuist zijn geregistreerd door [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. [verzoekende partij] is namelijk beschikbaar geweest voor het verrichten van de werkzaamheden en heeft via zijn moeder laten weten dat hij het niet eens was met het ontslag, althans dat de reden voor het ontslag niet deugde. [verzoekende partij] geeft hierbij aan dat het in de risicosfeer van [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. ligt dat hij geen werkzaamheden meer heeft verricht.
3.2
Ten aanzien van de hoogte van de billijke vergoeding acht [verzoekende partij] het van belang dat [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. heeft nagelaten zich als goed werkgever te gedragen, nu achteraf blijkt dat zij kennelijk toestond dat er alcohol werd genuttigd tijdens de werkzaamheden en zulks temeer omdat [verzoekende partij] nog minderjarig is. [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. heeft hierdoor gedoogd dat er een gevaarlijke werksituatie is ontstaan voor [verzoekende partij] . Bovendien is de geldende opzegtermijn niet in acht genomen. Tot slot geeft [verzoekende partij] aan dat hij ook bij toekenning van een billijke vergoeding aanspraak maakt op het achterstallige loon, de overuren en de verlofuren vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.3.
[bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. heeft verweer gevoerd. [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. stelt allereerst dat het ontslag wel onverwijld is medegedeeld. Het incident vond plaats op vrijdagmiddag 5 januari 2018 na 17.00 uur. Telefonisch is [verzoekende partij] toen het ontslag op staande voet en de reden medegedeeld. Op maandag 8 januari 2018 is deze reden schriftelijk aan [verzoekende partij] bevestigd. Eerder kon dit niet geschieden.
Daarnaast geeft [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. aan dat [verzoekende partij] wel de diefstal heeft gepleegd samen met een collega. De collega van [verzoekende partij] is ook met onmiddellijke ingang ontslagen en heeft bekend dat hij dit samen met [verzoekende partij] heeft gedaan. Verder verwijst [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. naar productie 8 bij het verweerschrift. Hierin hebben twee werknemers verklaringen afgelegd waaruit blijkt dat zij [verzoekende partij] de bus in hebben zien komen met een traytje bier en dat dit even later is ingenomen door een boze medewerker van de tankshop, die beweerde dat het bier gestolen was.
Voorts geeft [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. aan dat de diefstal wel verband houdt met de werkzaamheden. [verzoekende partij] en de collega zaten namelijk in een bedrijfsbus, die hen van huis naar werk vervoerd.
Ook stelt [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. dat zij schade heeft geleden. Er moest namelijk vervangend personeel worden ingeleend. Hierbij verwijst [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. ook naar het bedrijfsreglement, welke ook door [verzoekende partij] is ondertekend en in bezit is van [verzoekende partij] . In het bedrijfsreglement staat vermeld dat schade kan worden verhaald. Ook voor de verrekeningsbevoegdheid verwijst [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. naar het bedrijfsreglement.
Tot slot betwist [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. dat [verzoekende partij] zich beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van de werkzaamheden. Na de brief van 8 januari 2018 is namelijk nimmer contact gezocht door [verzoekende partij] of zijn moeder en is er dus geen werk aangeboden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
[verzoekende partij] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
De primaire vorderingen.
Het ontslag op staande voet
4.2.
Het geschil van partijen spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of het ontslag op staande voet van 5 januari 2018 rechtsgeldig is gegeven.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoekende partij] , die ten gevolge hebben dat van [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoekende partij] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld is, blijkens de brief van 8 januari 2018, dat [verzoekende partij] op weg naar huis met de bedrijfsbus samen met een collega diefstal heeft gepleegd door het stelen van bier bij het tankstation [vestigingsplaats tankstation] (Q8) op 5 januari 2018.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [verzoekende partij] de traytjes bier heeft weggenomen. [verzoekende partij] ontkent de diefstal en uit de getuigenverklaringen blijkt niet dat de getuigen gezien hebben dat [verzoekende partij] de diefstal heeft gepleegd. Weliswaar hebben de getuigen [verzoekende partij] buiten bij het tankstation met een traytje bier zien lopen, maar daarmee worden niet de stellingen van [verzoekende partij] , inhoudende dat het traytje bier hem is overhandigd door [Z] , ontzenuwd. Een verklaring van [Z] , waaruit zou moeten blijken dat [verzoekende partij] zelf een traytje bier heeft gestolen, is in het dossier niet aangetroffen. Tenslotte is de verklaring die [verzoekende partij] heeft gegeven op zich ook niet zo onaannemelijk dat zij reeds daarom voor onwaar moet worden gehouden. Concluderend kan dan ook niet bewezen worden dat [verzoekende partij] de diefstal heeft gepleegd.
4.6.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de dringende reden die aan het ontslag ten grondslag is gelegd niet is komen vast te staan en het ontslag op staande voet op onjuiste gronden is gegeven
Loonvordering
4.7.
Nu geoordeeld is dat het ontslag op staande voet geen stand houdt, is [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. gehouden om het overeengekomen loon tot aan het einde van het dienstverband, op 7 april 2018, te voldoen. Hierover zal de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW worden toegewezen.
4.8.
Met betrekking tot de stelling van [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V., dat [verzoekende partij] nimmer van zich heeft laten horen, wijst de kantonrechter op de e-mail van de moeder van [verzoekende partij] van 5 januari 2018, waarin zij stelling betrekt tegen het gegeven ontslag, bewijs verlangt van de diefstal en anders rechtsmaatregelen aankondigt. Hoewel strikt genomen geen arbeid wordt aangeboden blijkt hieruit dat [verzoekende partij] zich niet bij het ontslag neerlegt en dat hij dit zo nodig wil aanvechten. Daarmee moet het voor [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. voldoende duidelijk zijn geweest dat [verzoekende partij] het ontslag niet accepteert. De omstandigheid dat [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. in die situatie [verzoekende partij] niet oproept om te komen werken maar vasthoudt aan het ontslag op staande voet, dat achteraf onterecht blijkt te zijn, komt dan voor haar risico (artikel 7:628 lid 1 BW). Het loon is verschuldigd.
4.9.
Nu [verzoekende partij] zijn primaire verzoek tot het bovenstaande beperkt hoeft dat verder niet meer besproken te worden.
De subsidiaire vorderingen.
4.1
Een “subsidiaire” vordering komt aan bod als een primaire vordering geheel of gedeeltelijk is afgewezen. Daarvan is geen sprake. Ook als de kantonrechter de subsidiaire vorderingen leest in de context van het verzoekschrift komt hij tot de conclusie dat hier inderdaad een vordering is bedoeld voor het geval de primaire vorderingen niet worden toegewezen. Daarvan is, zoals gezegd, geen sprake.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de subsidiaire vorderingen geen bespreking behoeven en zullen worden afgewezen.
4.11.
[bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoekende partij] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht verzoek € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
Totaal € 679,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het op 5 januari 2018 gegeven ontslag op staande voet,
5.2
veroordeelt [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. tot betaling aan [verzoekende partij] van het salaris ad € 1.213,33 bruto per maand vanaf 5 januari 2018 tot aan 7 april 2018, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid tot aan de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam verwerende partij] B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekende partij] tot op heden begroot op € 679,00;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: JVH/PL
coll: