ECLI:NL:RBLIM:2018:3864

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
04 6412502 \ CV EXPL 17-8352
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ziektekosten door zorgverzekeraar met verweer van gedaagde

In deze zaak vorderde de ziektekostenverzekeraar VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van een bedrag van € 500,00 van de gedaagde partij, die met ingang van 11 november 2015 verzekerd was bij de eisende partij. De gedaagde had een betalingsachterstand opgebouwd, waarvoor eerder een betalingsregeling was getroffen. De eisende partij stelde dat de gedaagde een achterstand had van € 650,98, bestaande uit onbetaalde premies en declaraties. De gedaagde betwistte de verschuldigdheid van het bedrag en stelde dat zij de declaraties niet had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar verweer. De kantonrechter wees de vordering van de eisende partij toe, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat zij de verschuldigde premie over december 2016 had betaald. Daarnaast werd het verweer van de gedaagde, dat zij niet bekend was met de declaraties, als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij haar vordering voldoende had onderbouwd en dat de gedaagde partij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6412502 \ CV EXPL 17-8352
Vonnis van de kantonrechter van 25 april 2018
in de zaak van:
de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn en van der Heide,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.N. van Geenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij is met ingang van 11 november 2015 tegen ziektekosten verzekerd bij eisende partij.
2.2.
In het verleden (periode voorafgaand aan december 2016) heeft gedaagde partij een achterstand in de betaling van de verschuldigde premies en eventuele andere bedragen laten ontstaan. Voor deze achterstand is een betalingsregeling getroffen.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij een achterstand in de betaling heeft ter grootte van € 650,98. Deze achterstand bestaat uit de premie van de maand december 2016 betreffende VGZ Tand Beter ad € 18,49 en VGZ Goede Keuze ad € 99,95. Verder zijn een groot aantal declaraties onbetaald gebleven. Die declaraties heeft eisende partij omwille van de privacy niet in het geding gebracht,.
Naast de hoofdsom vordert eisende partij € 0,83 aan rente tot 29 maart 2017, € 90,12 aan buitengerechtelijke kosten en € 18,93 aan btw, en € 6,46 aan rente tot heden.
4.2.
Gedaagde partij betwist enig bedrag aan eisende partij verschuldigd te zijn. De declaraties zijn haar niet bekend en heeft zij niet ontvangen. Het bij repliek overgelegde overzicht is verre van duidelijk, aldus gedaagde partij.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde premie over de maand december 2016 bij gebrek aan een deugdelijke weerlegging kan worden toegewezen. Het premiebedrag bedraagt in totaal € 118,44. Dit bedrag correspondeert met het bedrag als vermeld op de brief van 5 december 2016, zij het dat in die brief betaling wordt verlangd van een bedrag van € 119,94. Voldoende aangetoond is dat laatstgenoemd bedrag bestaat uit de premie ad in totaal € 118,44 en de kosten van de acceptgiro ad € 1,50. Gedaagde partij heeft niet aangetoond de premie over de maand december 2016 te hebben betaald. Gelet op de overgelegde stukken had gedaagde partij niet kunnen volstaan met een blote betwisting enig bedrag te moeten betalen. Met gedaagde partij is de kantonrechter van oordeel dat de aanmaning van 30 maart 2017 met daarin opgenomen een bedrag van € 370,43 niet uitblinkt in duidelijkheid, nu niet blijkt waarop de hoofdsom van € 312,81 is gebaseerd. Dit kan er echter niet toe leiden dat gedaagde partij de gevorderde premie over december 2016 niet verschuldigd is. Bovendien blijkt niet van enig protest, eerder dan in deze procedure, tegen het in rekening brengen van de premie over december 2016.
4.4.
Vervolgens resteert de beoordeling over de overige gevorderde bedragen die deel uitmaken van de hoofdsom. Uit de stukken en met name productie 6 bij repliek blijkt dat het gaat om declaraties aan zorgverleners waarbij bedragen niet zijn vergoed in verband met het verplicht eigen risico. Gedaagde partij voert aan niet bekend te zijn met declaraties en stelt deze niet te hebben ontvangen. De kantonrechter acht dit verweer te kort door de bocht en onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Uit het overzicht (productie 6 bij repliek) volgt dat het gaat om declaraties van met name farmacie, laboratoriumonderzoek en kosten van ziekenhuis. In zijn verweer wijdt gedaagde partij hieraan geen enkel woord. Zo ontkent hij niet voornoemde behandelingen te hebben ondergaan dan wel (vermoedelijk) geneesmiddelen te hebben ontvangen. Dit had wel op zijn weg gelegen en gedaagde partij kan, gelet op het geproduceerde overzicht, niet volstaan met enkel de ontkenning declaraties te hebben ontvangen. De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij ook dit deel van de vordering voldoende heeft onderbouwd en hij acht het niet nodig dat alle declaraties in het geding worden gebracht.
4.5.
Nu het verweer bij gebrek aan onderbouwing wordt verworpen, kan de vordering van eisende partij worden toegewezen. Tegen de nevenvorderingen is niet op aparte gronden verweer gevoerd en deze liggen daarom voor toewijzing gereed.
Eisende partij heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 500,00, onder reserve van rechten op invordering van het restant, welk bedrag kan worden toegewezen. De gevorderde rente vanaf de dag der dagvaarding kan worden toegewezen als gevorderd.
4.6.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.7.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,05
  • griffierecht 117,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 338,05
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 650,98 vanaf 10 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 338,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: