ECLI:NL:RBLIM:2018:3577

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
C/03/244415 / KG ZA 17-656
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot contact- en straatverbod in kort geding tussen ex-partners met minderjarig kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw vorderingen heeft ingesteld tegen de man, die niet verschenen is. De vrouw vorderde een contact- en straatverbod tegen de man, die zij beschuldigde van bedreiging, intimidatie en fysiek geweld. De vrouw stelde dat de man haar stelselmatig lastigviel en dat zij vreesde voor haar veiligheid, vooral na zijn vrijlating uit detentie. De man had echter een afstandsverklaring ondertekend en was niet verschenen op de zitting.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat er geen actuele dreiging van onrechtmatig handelen door de man was. De vrouw had zelf tot begin 2018 contact met de man onderhouden, wat haar vorderingen ondermijnde. De rechter oordeelde dat de feiten en omstandigheden in de dagvaarding niet voldoende waren om de ingrijpende maatregelen van een contact- en straatverbod te rechtvaardigen. De vorderingen werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen voormalige partners zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak : 11 april 2018
Zaaknummer : C/03/244415 / KG ZA 17-656
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis in het kort geding gewezen
inzake
[de vrouw] ,wonende te [woonplaats] ,
eiseres, verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas, kantoorhoudend te Heerlen;
(toevoeging)
tegen:
[de man] ,zonder bekende woonplaats in of buiten Nederland,
thans verblijvende in de PI de Geerhorst te Sittard-Geleen,
gedaagde, verder te noemen: de man,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De vrouw heeft de man bij deurwaardersexploot van 21 december 2017 in kort geding gedagvaard. Op de dienende dag, 28 maart 2018, is de vrouw in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn zijdens LET-Jeugdbescherming verschenen, de heer [naam gezinsvoogd] , gezinsvoogd van [minderjarige] , zoon van partijen, en de heer [naam informant] , die zijn gehoord als informant.
1.2.
De man is niet verschenen. De man heeft middels een door hem op 27 maart 2018 ondertekende afstandsverklaring de voorzieningenrechter laten weten dat hij geen gebruik wenst te maken van de hem geboden gelegenheid om op 28 maart 2018 gehoord te worden. Vanwege het feit dat deze verklaring niet correct was ingevuld, heeft de griffie op 27 maart 2018 telefonisch contact gezocht met PI de Geerhorst. Tijdens dit gesprek is door de PI bevestigd dat de man niet gehoord wilde worden en is alsnog een correct ingevulde afstandsverklaring nagestuurd.
1.3.
Nadat de voorzieningenrechter tegen de man verstek heeft verleend, heeft de vrouw gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht. Aan de dagvaarding zijn producties gehecht.
1.4.
Vervolgens heeft de vrouw haar vordering nog mondeling toegelicht, waarna zij vonnis heeft gevraagd op het rechtbankdossier.
1.5.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Deze relatie is naar zeggen van de vrouw door haar eind 2017 verbroken. Uit deze relatie is geboren het navolgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vrouw.
2.2.
[minderjarige] staat sedert 27 maart 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Voorts verblijft [minderjarige] sedert 28 augustus 2017 in het kader van een uithuisplaatsing in een pleeggezin.
2.3.
LET-Jeugdbescherming heeft (namens Bureau Jeugdzorg Limburg) de vrouw enkele schriftelijke aanwijzingen gegeven, waaronder voor zover voor deze zaak relevant:
- dat de vrouw voor 20 december 2017 een contact- en omgevingsverbod (voor minimaal twee jaren) dient aan te vragen voor de man. Alleen op verzoek van de hulpverlening (indien noodzakelijk voor de zoon van partijen) kan er onder begeleiding contact zijn tussen de vrouw en de man;
- dat de vrouw dient te zorgen dat zij voor 20 december 2017 een nieuw telefoonnum-mer heeft, dat niet bekend wordt bij de man, en dat zij de man dient te blokkeren op sociale media.

3.De vordering en de grondslag

3.1.
De vrouw stelt in de inleidende dagvaarding dat zij stelselmatig wordt bedreigd, geïntimideerd, belaagd en fysiek mishandeld door de man. De man heeft weliswaar aangegeven in de relatiebreuk van partijen te berusten, doch neemt desalniettemin “te pas en te onpas” contact op met de vrouw. De vrouw stelt zwaar gebukt te gaan onder de bedreigingen en mishandelingen van de man en de voortdurende dreiging, en vordert derhalve dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de man onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, verbiedt zich voor de duur van twee jaar te bevinden c.q. op te houden in een gebied dat is gelegen binnen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [woonplaats] ;
- de man onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, verbiedt voor de duur van twee jaar direct dan wel indirect contact op te nemen met de vrouw, noch in woord, noch in geschrift;
- de man veroordeelt tot betaling aan de vrouw van een dwangsom van € 250,00 voor elke overtreding van voornoemde verboden, zulks tot een maximum van € 25.000,00 en – indien de man geen gehoor geeft aan de verboden – met machtiging aan de vrouw tot handhaving van de gegeven verboden de hulp in te roepen van de sterke arm van politie en justitie;
- de man te veroordelen tot betaling van de proceskosten alsmede de nakosten;
althans geheel subsidiair het de voorzieningenrechter moge behage een zodanige voorzie-
ning te treffen als hij/zij in goede justitie zal vermenen te behoren, met een uitdrukkelijke
veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
De man is niet in rechte verschenen. Tegen hem is verstek verleend. Onder die omstandigheid ligt in de rede de vorderingen van de vrouw toe te wijzen, tenzij deze de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
4.2.
Bij het bestuderen van de inleidende dagvaarding zijn bij de voorzieningenrechter vragen gerezen omtrent de gegrondheid van de vorderingen van de vrouw nu de daarin gestelde feiten en omstandigheden gedateerd lijken zijn en ook de vraag oproept of er sprake is van een reële dreiging van onrechtmatig handelen door de man jegens de vrouw. De voorzieningenrechter heeft derhalve ter zitting nadere inlichtingen gevraagd aan de vrouw en de vertegenwoordigers van LET-Jeugdbescherming betreffende stelselmatige en opzettelijke inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw in het afgelopen half jaar en een reële toekomstige dreiging, die aannemelijk moeten zijn om inmenging van overheidswege in de uitoefening van het fundamentele recht van de man op bewegings- en contactvrijheid te rechtvaardigen.
4.3.
Ter zitting is zijdens de vrouw onder meer aangegeven dat geen sprake is van een actuele dreiging voor de vrouw. De man stond tot november 2017 “te pas en te onpas” bij de vrouw aan de deur, doch dit is gestopt na een telefoontje van de advocaat van de vrouw met de man en mogelijk mede veroorzaakt door de dreiging vanuit justitie om de man op te pakken waarvoor de man op de vlucht is gegaan. De man is op 14 maart 2018 opgepakt en zit om onbekende redenen en voor een onbekende periode in detentie. Hoewel geen sprake meer is van een actuele dreiging, vreest de vrouw dat de man opnieuw contact met haar zal zoeken zodra hij vrij komt.
4.4.
Voorts is ter zitting door medewerkers van LET-Jeugdbescherming onder meer aange-geven dat - ondanks de gegeven schriftelijke aanwijzingen en het feit dat de vrouw een nieuw telefoonnummer heeft genomen - uit een recent bij hen onder ogen gekomen proces-verbaal van bevindingen van de politie is gebleken dat de vrouw nog tot medio maart 2018 telefonisch contact heeft gehad met de man. De vrouw heeft die contacten niet ontkend en aangegeven dat de man haar telefoonnummer waarschijnlijk via de provider heeft bemachtigd. Volgens de vrouw heeft zij tot 1 januari 2018 op eigen initiatief telefonisch contact opgenomen met de man, omdat hij haar morele steun bood.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden als geschetst in de dagvaarding bezien in het licht van voornoemde ter zitting gegeven informatie een zodanig beeld oproept van de feiten dat het gevorderde straat- en contactverbod daardoor niet kan worden gedragen. De voorzieningenrechter stelt met betrekking tot het contact- en straatverbod voorop dat een dergelijke maatregel een grote inbreuk maakt op het aan een ieder toekomend fundamentele recht van bewegings- en contactvrijheid. Voor toewijzing hiervan in kort geding moet aannemelijk zijn dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dergelijke ingrijpende inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarbij dient in elk geval een reële bedreiging te bestaan van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw.
4.6.
Dat is in deze zaak volgens de voorzieningenrechter niet het geval. De ter zitting gegeven informatie heeft het vermoeden bevestigd dat de door de vrouw in de dagvaarding gestelde feiten en omstandigheden betreffende de bedreiging, intimidatie, belaging en/ of fysiek geweld door de man richting de vrouw danig gedateerd zijn. De vrouw heeft in elk geval voor de periode ná het telefoontje van haar advocaat met de man in november 2017 niet op enige wijze aannemelijk gemaakt dat nog sprake zou zijn van enig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw althans van enige reële dreiging van actueel en/ of toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw.
4.7.
De door de vrouw gestelde angst voor het geval de man weer op vrije voeten zal komen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat hij deze angst weinig aannemelijk acht tegen de achtergrond dat de vrouw ter zitting heeft erkend zelf nog tot 1 januari 2018 telefonisch contact met de man te hebben opgenomen voor morele steun én ook tot medio maart 2018 nog telefonische contacten met de man te hebben gehad. Immers de vrouw heeft in de dagvaarding gesteld dat zij tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2017 (verlenging uithuisplaatsing van [minderjarige] ) heeft aangegeven dat zij de stap had gezet om de relatie met de man te verbreken om het mogelijk te maken dat [minderjarige] weer naar huis zou kunnen komen. De vrouw wist dat daarbij LET-Jeugdbescherming verlangde dat zij geen contacten meer met de man mocht hebben en het feitelijk en juridisch onmogelijk moest maken dat de man met haar contact kon hebben. Daarmee en met dat verbreken van de relatie valt moeilijk te rijmen dat de vrouw nog tot eind december 2017 ook zelf met de man contact bleef zoeken.
4.8
Eveneens valt met dat besluit van de vrouw en haar acceptatie van de voornoemde schriftelijke aanwijzingen (zie de feiten) van begin december moeilijk te rijmen dat zij tot in maart 2018 telefonisch contacten met de man heeft gehad maar daaraan kennelijk geen bekendheid heeft gegeven richting BJZ of LET-Jeugdbescherming. Immers de vrouw wist dat haar telefoonnummer voor de man onbekend moest blijven zodat het op haar weg heeft gelegen om BJZ of LET-Jeugdbescherming te informeren over het bij de man bekend worden en gebruik maken van haar nieuwe telefoonnummer. De vrouw heeft deze ongerijmdheid met haar stellingen ter zitting niet verklaard, hetgeen in het licht van haar vorderingen en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd, wel op haar weg heeft gelegen. Een en ander leidt tot de conclusie dat zodanige vraagtekens moeten worden geplaatst bij haar vorderingen dat deze de voorzieningenrechter onrechtmatig en ongegrond voorkomen zodat deze worden afgewezen.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten compenseren nu partijen gewezen partners zijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
SD