ECLI:NL:RBLIM:2018:3538

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
C/03/248348 / HA RK 18-91
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in faillissementsverhoor wegens vermeende schending van het recht op rechtsbijstand en artikel 6 EVRM

In deze zaak heeft verzoekster op 30 maart 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.P. Quaedackers, de rechter die belast was met haar faillissementsverhoor. Verzoekster stelde dat zij geen bijstand van een advocaat kreeg en dat haar vertrouwen in het recht volledig was verdwenen, wat volgens haar een schending van artikel 6 van het EVRM inhield. De rechter heeft echter aangegeven dat verzoekster geen recht op rechtsbijstand heeft en dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op het faillissementsverhoor. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld op basis van de objectieve onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De gronden die verzoekster aanvoerde, waren niet gerelateerd aan de gedragingen van de rechter in deze zaak. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen gegronde redenen had om aan te nemen dat de rechter partijdig was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De beslissing werd genomen op 13 april 2018 door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/248348 / HA RK 18-91
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in het verzoek van
[verzoekster],
wonend aan de [adres] , te [woonplaats] ,
verzoekster,
strekkende tot wraking van mr. R.P. Quaedackers, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

Op 30 maart 2018 is tijdens het faillissementsverhoor van verzoekster door haar een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Op 30 maart 2018 heeft de rechter de wrakingskamer schriftelijk meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Tevens heeft hij een schriftelijke reactie ingediend.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aangevoerd dat zij de rechter wraakt omdat zij geen bijstand van een advocaat krijgt, haar vertrouwen in het recht helemaal weg is en er sprake is van een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).

3.Het standpunt van de rechter

De rechter stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen recht op rechtsbijstand heeft en dat op het faillissementsverhoor artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is. Hij heeft er op gewezen dat het verhoor van verzoekster besloten is en dat haar advocaat conform de gebruikelijke gang van zaken als toehoorder bij het verhoor aanwezig is geweest. Of zij daardoor het vertrouwen in het recht compleet kwijt is weet de rechter niet, maar kan geen grond voor wraking zijn.

4.De beoordeling

4.1
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2
Ingevolge artikel 9.1, aanhef en onder d, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg – voor zover hier van belang – kan de wrakingskamer het verzoek tot wraking wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds afwijzen indien het verzoek geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter.
4.3
De door verzoekster aangevoerde gronden hebben geen betrekking op, en zijn niet te herleiden tot handelingen, houdingen of gedragingen van de met de zaak belaste rechter.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter verzoekster heeft opgeroepen voor het faillissementsverhoor omdat zij onvoldoende informatie verstrekt aan de curator. Zij heeft voor dit faillissementsverhoor geen recht op rechtsbijstand en artikel 6 van het EVRM is hierop evenmin van toepassing. Nu de wrakingskamer ook overigens geen aanleiding heeft gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de rechter, is zij van oordeel dat verzoekster in haar het verzoek tot wraking van de rechter wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is op 13 april 2018 gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en mr. J.H. Klifman en mr. F.L.G. Geisel, leden, in aanwezigheid mr. M.J.W.D. Janssen als griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.