3.2Het oordeel van de rechtbank
BewijsmiddelenOp 24 januari 2017 heeft [slachtoffer] aangiftegedaan van inbraak in zijn woning. Hij heeft verklaard dat hij op 24 januari 2017 omstreeks 16.30 uur zijn woning aan de [adres slachtoffer] heeft verlaten. Alles is dan intact en afgesloten. Dezelfde avond wordt aangever gebeld door zijn moeder dat er bij hem is ingebroken en dat er spullen naar buiten zijn gebracht. Hierop rijdt aangever meteen naar huis en treft daar de politie. Aangever ziet dat de slaapkamerramen op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning openstonden en het raam beneden aan de zijkant van de woning braakschade heeft en openstond. Hij loopt samen met de politie door zijn woning en ziet dat het hele huis doorzocht is. Er zijn mobiele telefoons gestolen.
Op 24 januari 2017 wordt door [getuige] een getuigenverklaringafgelegd over een inbraak aan de [adres slachtoffer] . Omstreeks 19.30 uur kijkt [getuige] naar buiten en ziet een langere, kale man met een sportief figuur aan de overzijde op de stoep lopen. Een aantal minuten later ziet hij dezelfde kale man weer voorbij komen lopen met een andere man naast hem. Hij ziet de mannen bij [voornaam slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) achterom lopen en ziet ze nog geen minuut later weer naar voren lopen. Nog geen minuut later ziet hij ze weer achterom lopen bij de woning van [voornaam slachtoffer] en hierop loopt [getuige] naar de straat. Hij ziet een zaklamp uit het zijraam van de woning schijnen en blijft een halve minuut staan. [getuige] gaat naar zijn woning om de politie te bellen en loopt vervolgens (met de politie nog aan de lijn) weer naar buiten. Hij ziet beide mannen in de richting van de [straatnaam] lopen en ziet ze in een auto stappen. De kale, lange man stapt als bijrijder in, de ander als bestuurder. [getuige] geeft aan de politie door dat het kenteken volgens hem [kentekennummer] is met witte platen. De tweede man was ongeveer 1.75 meter lang, had donker haar, een normaal postuur en had vermoedelijk een kort leder jack aan.
Op 24 januari 2017 krijgen verbalisanten [naam] en [naam] omstreeks 19.54 uur de melding van de regionale meldkamer om te gaan naar de [adres slachtoffer] in verband met een woninginbraak. Aldaar had een melder gezien dat personen een inbraak hadden gepleegd in de woning en waren weggereden in een donker klein model auto, voorzien van het vermoedelijk Poolse kenteken [kentekennummer] . Een persoon was lang en had een kaal hoofd, de ander was kleiner en had donker haar. Zij waren weggereden richting Helden of Venlo. Omdat diverse collega’s vanuit Helden kwamen aanrijden op de melding, kozen [naam verbalisant] en [naam verbalisant] ervoor om vanaf de [straatnaam] over de N273 richting Venlo te rijden. Onderweg zien zij een auto rijden, komend uit de richting van Baarlo, voorzien van het Bulgaarse kenteken [kentekennummer]en zij laten het voertuig omstreeks 20:05 uur stoppen. De bestuurder legitimeert zich als [verdachte] (de verdachte). Hij was ongeveer 1.70 lang, donkerkleurig haar. De bijrijder legitimeert zich als [medeverdachte] . Hij was ongeveer 1.85 lang en had een kaal hoofd. Zij zien op de achterbank van de auto twee horloges en een handtas liggen. Daarop zijn beide personen aangehouden. [naam verbalisant] en [naam verbalisant] hebben de verdachte overgebracht naar het cellencomplex. De verdachte droeg een zware leren jas. Tijdens de insluiting van de verdachte wordt een zestal telefoons aangetroffen. Vijf van het merk Samsung en één van het merk Nokia. Verder troffen zij een goudkleurige broche aan in zijn binnenzak, 5 x 10 Antilliaanse guldens, 1 x 25 Antilliaanse guldens en 3 x 1 Amerikaanse dollar.
Op 24 januari 2017 omstreeks 20.10 uur worden de verdachteen medeverdachte [naam]op de [straatnaam] te Baarlo aangehouden.
Op 25 januari 2017 wordt door verbalisant [naam] een onderzoek ingesteld aan de personenauto. Er liggen tassen en een laptop in.
Op 25 januari 2017 toont de politie aan [slachtoffer] diverse goederen die zijn aangetroffen in de auto dan wel bij verdachte en/of zijn medeverdachte. [slachtoffer] herkent vier mobiele telefoons. Deze goederen behoren hem toe.
Bij de woning aan [adres slachtoffer] zijn schoensporen aangetroffen. Deze schoensporen werden aangeboden voor een vergelijkend schoensporenonderzoek en vergeleken met de met de onder de verdachte inbeslaggenomen Kappa schoenen. Het rechter aangetroffen schoenspoor komt overeen met het profiel en de afmetingen van de schoenen van de verdachte. De conclusie luidt dat dat het rechter schoenspoor mogelijk is veroorzaakt met de rechterschoen van de verdachte, maar door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het schoenspoor werd veroorzaakt met de schoenen van de verdachte.
Bij medeverdachte [naam] zijn eveneens zijn Nike schoeneninbeslaggenomen en vergeleken met de aangetroffen linker schoensporen. Hierbij luidt de conclusie dat het schoenspoor overeenkomt met het profiel en de afmetingen van de rechterschoen van [medeverdachte] en daarnaast komt het aangetroffen schoenspoor ook overeen met de slijtage aan de zool van de linkerschoen.
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige] stelt de rechtbank vast dat er een woninginbraak is gepleegd aan de [adres slachtoffer] omstreeks 19.35 uur op 24 januari 2017, waarbij de daders een raam aan de zijkant van de woning hebben opengebroken en daar door binnen zijn gekomen.
De verdachte en zijn medeverdachte zijn op 24 januari 2017 omstreeks 20.10 uur aangehouden naar aanleiding van een melding op 24 januari 2017 omstreeks 19.54 uur van deze woninginbraak. Als de politie de verdachten aanhoudt, blijken de door [getuige] opgegeven signalementen van de twee mannen die hij had gezien goed overeen te komen met het uiterlijk van verdachten, evenals kleur en model van de auto en een gedeelte van het door hem aan de politie doorgegeven kenteken van de auto.
In de jaszakken van de verdachte worden mobiele telefoons aangetroffen die later als zijn eigendom worden herkend door aangever [slachtoffer] .
De verklaring van verdachte en zijn medeverdachte dat de aangetroffen goederen gekocht zijn van een Marokkaanse man acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daargelaten dat deze stelling niet nader geconcretiseerd en op geen enkele wijze is te verifiëren, is deze stelling gezien het korte tijdsbestek tussen de inbraak en de aanhouding van verdachten volstrekt onaannemelijk.
Hoewel niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen schoenspoor daadwerkelijk afkomstig is van de schoenen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat, in samenhang met het aangetroffen schoenspoor van de schoenen van medeverdachte [naam] , de getuigenverklaring van [getuige] , dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen schoenspoor afkomstig is van de schoenen van de verdachte.
Gezien het korte tijdsbestek tussen de inbraak, de melding en de aanhouding van verdachten, het vergelijkend schoensporenonderzoek, het overeenkomen van het opgegeven signalement van de daders en het betrokken voertuig met verdachte en zijn medeverdachte en de auto waarin zij reden, het ontbreken van een (plausibele) verklaring voor bij de medeverdachte aangetroffen goederen afkomstig van de inbraak en de conclusies uit het vergelijkend schoensporenonderzoek, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn, dan dat verdachte en zijn medeverdachte de inbraak in de woning aan de [adres slachtoffer] hebben gepleegd en daarbij de bij hen aangetroffen telefoons hebben buitgemaakt.
De rechtbank acht de diefstal van twee ringen, een armband en een horloge niet bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’