ECLI:NL:RBLIM:2018:3431

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
6632808/AZ/18-17 11042018
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en toekenning van schadevergoeding aan werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Trade Port Trailer Service B.V. (TPTS) en de werknemer, aangeduid als [verwerende partij]. TPTS verzocht om ontbinding op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die sinds 2001 in dienst was en in 2008 de functie van managementassistent vervulde. De werknemer had jarenlang privé-aankopen gedaan op naam van TPTS, wat leidde tot een schadeclaim van TPTS van € 150.408,09 plus een contractuele boete van € 38.000,00. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onrechtmatig had gehandeld door facturen voor privé-aankopen ten laste van TPTS te brengen, wat als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en wees de transitievergoeding af, omdat het ontslag het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter kende TPTS een schadevergoeding toe van € 127.693,78, maar wees de gevorderde contractuele boete af. De werknemer werd ook veroordeeld in de proceskosten van TPTS, die op € 719,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6632808 \ AZ VERZ 18-17
Beschikking van de kantonrechter van 11 april 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRADE PORT TRAILER SERVICE B.V.,
gevestigd te Venlo,
werkgever,
gemachtigde mr. R.R.H.J. Ramakers,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
[verwerende partij],
wonend [adres verwerende partij] ,
[woonplaats verwerende partij] ,
werknemer,
gemachtigde mr. M.F.J. Gelissen,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna TPTS en [verwerende partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 7 februari 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het op 2 maart 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift
- de zijdens TPTS op 6 maart 2018 ingediende aanvullende producties
- de mondelinge behandeling d.d. 14 maart 2018
- de door mr. Ramakers overgelegde pleitnota.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
TPTS drijft een onderneming die zich toelegt op onderhoud, reparatie en het bouwen van trailers voor vrachtwagens. Bij TPTS zijn 35 mensen in dienst.
2.2.
[verwerende partij] , geboren op [geboortedag] 1971, is op 1 december 2001 bij TPTS in dienst getreden in de functie van receptionist. Met ingang van 1 maart 2008 vervult [verwerende partij] de functie van managementassistent tegen een salaris van laatstelijk € 4.329,83 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag. Partijen hebben daartoe op 1 maart 2008 een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.
2.3.
[verwerende partij] heeft vanaf 2008 als rechterhand gefungeerd van de toenmalig directeur, bestuurder en medeaandeelhouder, de heer [X] . [verwerende partij] was belast met administratieve en commerciële werkzaamheden en de aansturing van een deel van het personeel. Onder de administratieve werkzaamheden viel onder meer het controleren van inkomende en uitgaande facturen. Inkomende facturen werden door [verwerende partij] of de heer [X] geaccordeerd, vervolgens door de administratie ingeboekt en in wekelijkse batchbetalingen zonder verdere controle betaald.
2.4.
Op 25 augustus 2017 is de heer [X] na terugkomst van zijn vakantie plotseling overleden. Na het overlijden van de heer [X] heeft een medeaandeelhouder, de heer [Y] , de functie van bestuurder van TPTS per 27 augustus 2017 overgenomen.
2.5.
De heer [Y] heeft enkele werknemers, waaronder [verwerende partij] , op 1 september 2017 een verklaring ‘voor gezien’ laten ondertekenen. Deze verklaring luidt als volgt:
“Mededeling
Als nieuwe enige bestuurder van Trade Port Trailer Service B.V. deel ik, [Y] , het volgende mede:
Alle beslissingen die niet direct werkorder gerelateerd zijn of die de organisatie in welke vorm dan ook binden ongeacht aan wie, blijven uitsluitend voorbehouden aan de bestuurder.
Bij enige twijfel wordt eerst met mij in overleg getreden alvorens eigenhandig beslissingen worden genomen.
Bij overtreding wordt de overtreder automatisch persoonlijk aansprakelijk en vrijwaart mij automatisch voor welke aansprakelijkheid in welke vorm dan ook.
Aldus, Venlo 1 september 2017
[Y]
Voor gezien:
[verwerende partij] (…)”
2.6.
Op 13 oktober 2017 heeft [verwerende partij] aan [Y] meegedeeld dat hij voor zichzelf in privé een partij hout op naam van en voor rekening van TPTS had gekocht bij [bedrijfsnaam] ten bedrage van € 2.174,52. Op 16 oktober 2017 hebben [Y] en [verwerende partij] afgesproken dat [verwerende partij] de factuur zou laten crediteren en dat hij deze voor zijn eigen rekening zou nemen.
2.7.
Op 18 oktober 2017 verstuurde [verwerende partij] vanaf zijn zakelijke pc op het kantoor van TPTS een Excelbestand met de NAW- en overige contactgegevens van alle werknemers van TPTS naar zijn privé e-mailadres.
2.8.
[verwerende partij] heeft sinds 2009 aankopen voor zichzelf in privé gedaan op naam en voor rekening van TPTS voor een bedrag van € 15.000,00 per jaar.
2.9.
Op 13 november 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden waarbij de heer [Y] , [verwerende partij] en de heer [Z] als notulist aanwezig waren.
Aan het einde van het gesprek stelde de heer [Y] [verwerende partij] op non-actief.
De non-actiefstelling werd de daaropvolgende dag door de advocaat van TPTS schriftelijk aan [verwerende partij] bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
TPTS verzoekt de tussen haar en [verwerende partij] bestaande arbeidsovereenkomst primair te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Subsidiair verzoekt TPTS ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft TPTS geconcludeerd tot aanvulling van de grondslag van haar verzoek tot ontbinding met artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
TPTS verzoekt daarnaast om [verwerende partij] te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade en deze schade te begroten op een bedrag van € 150.408,09 + p.m..
Ten slotte verzoekt TPTS om [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete ten bedrage van € 38.000,00, te vermeerderen met € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
3.2.
[verwerende partij] heeft verweer gevoerd en verzoekt om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat het onderhavige verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, leden 1 tot en met 4 en 10 van het BW, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Derhalve komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verwerende partij] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Primair: (ernstig) verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW
4.3.
TPTS verzoekt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. TPTS stelt ter onderbouwing van haar verzoek onder meer - kort samengevat - dat [verwerende partij] haar heeft benadeeld door jaarlijks facturen voor een bedrag van € 15.000,00 op naam van en ten laste van TPTS te brengen terwijl de geleverde diensten en producten voor hemzelf in privé waren bedoeld en ook zijn aangewend. Dat is strafbaar, ernstig verwijtbaar en levert een dringende reden op voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aldus TPTS.
[verwerende partij] stelt zich op het standpunt dat hij met voormalig directeur [X] met ingang van 2009 een provisieregeling overeen is gekomen van € 15.000,00 op jaarbasis. De heer [Y] heeft op enig moment voorgesteld om de regeling niet via de loonstrook uit te keren, maar [verwerende partij] toe te staan privéfacturen door TPTS te laten betalen voor een bedrag van € 15.000,00 netto. Daar stemde [verwerende partij] mee in. TPTS heeft deze regeling ontkend.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat indien het betreffende verwijt komt vast te staan de overige verwijten van TPTS aan het adres van [verwerende partij] geen bespreking meer behoeven. Dan staat immers vast dat [verwerende partij] jaarlijks illegaal € 15.000,00 aan de onderneming heeft onttrokken. Dat rechtvaardigt zonder meer de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Dat [verwerende partij] jaarlijks voor € 15.000,00 privé-aankopen heeft laten betalen door TPTS staat vast op grond van zijn erkenning daarvan. Volgens TPTS had [verwerende partij] voor deze aankopen geen toestemming terwijl [verwerende partij] als bevrijdend verweer heeft aangevoerd dat hij bevoegd was om deze privé-aankopen te doen op basis van een provisieregeling. Naar het oordeel van de kantonrechter draagt [verwerende partij] de stelplicht en de bewijslast van het bestaan van deze provisieregeling. Hierna zal de kantonrechter bespreken wat [verwerende partij] daartoe heeft aangevoerd en daarbij tevens de reactie van TPTS betrekken.
4.5.
[verwerende partij] stelt zich op het standpunt dat de provisieregeling contractueel is vastgelegd. Het contract is echter in het ongerede geraakt zodat hij dat niet in het geding kan brengen. TPTS heeft verklaard dat zij in haar administratie geen provisiecontract ten behoeve van [verwerende partij] heeft aangetroffen. [verwerende partij] heeft niet aangegeven hoe het contract in het ongerede zou kunnen zijn geraakt. Verder bevreemdt het de kantonrechter, gelet op de niet alledaagsheid van de gemaakte afspraken en de mogelijke consequenties daarvan voor [verwerende partij] , dat hij, toen het contract in het ongerede raakte, niet op een nieuw exemplaar heeft aangedrongen. Hoe dan ook, bewijs voor het bestaan van de regeling is hier niet uit te putten.
4.6.
[verwerende partij] heeft een grote hoeveelheid facturen in het geding gebracht (bijlage 8 bij verweerschrift) over de periode 2011 tot en met 2017. Deze facturen zien volgens [verwerende partij] op de provisieregeling en [verwerende partij] is van mening dat de regeling hiermee duidelijk wordt aangetoond. [Y] was al die jaren boekhouder van TPTS en het is volgens [verwerende partij] onmogelijk dat [verwerende partij] jaarlijks voor € 15.000,00 aan facturen zou kunnen indienen die niets met TPTS van doen hadden, zonder dat dit door [Y] opgemerkt zou zijn.
TPTS wijst erop dat nagenoeg alle door [verwerende partij] overgelegde facturen door [verwerende partij] zelf geaccordeerd zijn. Het was praktijk dat facturen geaccordeerd werden door [X] of [verwerende partij] en dat er daarna geen controle meer plaats vond. [Y] wijst er nog op dat hij een externe boekhouder was en dat hij vaak de facturen zelf niet eens onder ogen kreeg. Bovendien was uit de overgelegde facturen niet op te maken dat de gefactureerde zaken niet voor TPTS bestemd waren.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de overgelegde facturen inderdaad niet, althans niet gemakkelijk, is op te maken dat de betreffende goederen voor [verwerende partij] in privé bestemd zouden zijn. Nu het verder onbestreden is dat de facturen door [verwerende partij] zelf zijn geaccordeerd en er niemand meer een tweede controle uitvoerde op de geaccordeerde facturen kan uit deze overgelegde facturen niet worden afgeleid dat TPTS op de hoogte was van het feit dat de gefactureerde goederen voor [verwerende partij] bestemd waren.
4.7.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [verwerende partij] aangegeven dat eenmaal per jaar een overzicht van zijn privé-aankopen met [X] werd besproken en dat deze aankopen dan door [X] werden geaccordeerd. Deze stellingname wordt door TPTS betwist en is niet nader door [verwerende partij] onderbouwd. Zo zijn er bijvoorbeeld geen door [X] voor akkoord ondertekende overzichten overgelegd. Daarbij valt het de kantonrechter wederom op dat [verwerende partij] kennelijk niets ondernam om zich bij deze niet gebruikelijke en voor hem potentieel zeer gevaarlijke wijze van provisieverstrekking van enig schriftelijk bewijs te voorzien.
4.8.
De kantonrechter stelt dan ook vast dat enig schriftelijk bewijs van de gestelde provisieregeling ontbreekt.
4.9.
[verwerende partij] heeft er ook nog op gewezen dat hij de betreffende facturen in het geding heeft gebracht en daarmee deze kwestie aan het rollen heeft gebracht. Hij zou dat zeker niet gedaan hebben als hij niet recht had op de provisie.
TPTS stelt hier tegenover dat [verwerende partij] de laatste tijd, na het aantreden van de nieuwe directeur, op verschillende manieren negatieve aandacht trok. Zo was er de discussie over het niet opvolgen van opdrachten en het niet afdragen van een contante betaling van
€ 250,00. Het lag dan ook voor de hand dat TPTS de administratie over de afgelopen jaren nauwgezet zou gaan controleren. Wellicht wilde [verwerende partij] ontdekking van de door hem gepleegde fraude voor zijn door met deze verklaring - een vlucht naar voren - te komen.
Wat de achterliggende reden voor [verwerende partij] moge zijn geweest, bewijs voor het bestaan van de provisieregeling kan hier eveneens niet aan worden ontleend.
4.10.
[verwerende partij] heeft verder aangevoerd dat de provisieregeling in eerste instantie is overeengekomen met [X] , en daarna in de vorm waarvan nu sprake zou zijn met [Y] . Dit wordt nadrukkelijk door [Y] betwist. [Y] wijst er op dat hij, toen de afspraak gemaakt zou zijn, de externe boekhouder was en geen zeggenschap had binnen de onderneming. [verwerende partij] heeft vervolgens niet aangegeven hoe de provisieafspraak met [Y] tot stand gekomen is. Wel stelt [verwerende partij] dat hij bandopnames heeft gemaakt van gesprekken met [Y] , waaruit zou blijken dat [Y] af wist van de provisieregeling. Een transcriptie van de bandopnames van twee gesprekken van respectievelijk 1 februari 2017 en 16 oktober 2017 heeft [verwerende partij] als bijlagen 9 en 13 bij zijn verweerschrift overgelegd. [Y] heeft ontkend dat hij ooit met [verwerende partij] heeft gesproken over de provisieregeling en bestrijdt met klem de juistheid van de transcriptie (Productie 36. Verklaring van 6 maart 2018).
4.11.
Uit het stuk dat door [verwerende partij] is aangeduid als de transcriptie van het gesprek van 1 februari 2017 zou inderdaad opgemaakt kunnen worden dat [Y] op de hoogte was van de provisieregeling en de wijze van uitvoering daarvan. Echter, [Y] heeft dat deel van het gesprek ontkend. Dat doet de vraag opkomen of de transcriptie een getrouwe weergave geeft van het gevoerde gesprek. In dat verband acht de kantonrechter het van belang dat [verwerende partij] de betreffende opname niet heeft overgelegd. Een aanbod de bandopname alsnog te overleggen acht de kantonrechter tardief nu het beschikbare bewijs vóór de mondelinge behandeling overgelegd dient te zijn. De opname zelf beluisteren kan de kantonrechter dus niet. Dat leidt er toe dat de kantonrechter niet kan vaststellen of [verwerende partij] een audio opname van dat gesprek heeft gemaakt en evenmin wat de inhoud van dat gesprek is geweest. De door [verwerende partij] overgelegde transcriptie draagt daarom niet bij aan het bewijs van het bestaan van de provisieregeling.
4.12.
Ook uit het gesprek van 16 oktober 2017 blijkt volgens [verwerende partij] dat [Y] op de hoogte was van de provisieregeling. Hiervoor geldt echter hetzelfde als met betrekking tot de transcriptie van 1 februari 2017 is overwogen. Ook deze transcriptie zal niet worden meegenomen voor het bewijs.
4.13.
[verwerende partij] heeft geen bewijsaanbod gedaan van de door hem gestelde provisieregeling, maar stelt enkel dat het bewijs op grond van wat hiervoor besproken werd reeds door hem geleverd is. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding [verwerende partij] ambtshalve toe te laten tot nadere bewijslevering.
De kantonrechter stelt vast dat op basis van de thans voorliggende stukken en de stellingen van partijen over en weer niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een tussen partijen overeengekomen provisieregeling, meer in het bijzonder dat het [verwerende partij] was toegestaan jaarlijks voor € 15.000,00 privé-aankopen te doen op naam van en voor rekening van TPTS.
4.14.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat voldoende is komen vast te staan dat [verwerende partij] sinds 2008 onrechtmatig gelden heeft onttrokken aan TPTS en TPTS heeft benadeeld door facturen op naam van en ten laste van TPTS te brengen terwijl de geleverde diensten en producten voor hemzelf in privé waren bedoeld en ook zijn aangewend.
[verwerende partij] heeft hierdoor ernstig verwijtbaar jegens TPTS gehandeld.
De overige door TPTS aan het primaire ontbindingsverzoek ten grondslag gelegde verwijten jegens [verwerende partij] behoeven daarom geen nadere bespreking meer.
4.15.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de door TPTS naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond opleveren voor ontbinding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Herplaatsing is naar de aard van de zaak niet aan de orde.
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van TPTS zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verwerende partij] , met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van heden, 11 april 2018.
Transitievergoeding
4.17.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat TPTS aan [verwerende partij] een transitievergoeding verschuldigd is indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van TPTS is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. Nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst echter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verwerende partij] , komt hem op grond van artikel 7:673 lid 7 onderdeel c geen transitievergoeding toe. Het verzoek van [verwerende partij] zal dan ook worden afgewezen.
Billijke vergoeding
4.18.
[verwerende partij] heeft verzocht aan hem een billijke vergoeding toe te kennen. Voor toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW is vereist dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van TPTS. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van TPTS zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als TPTS grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als TPTS een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, zodat de verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen.
Schadevergoeding
4.19.
TPTS stelt zich op het standpunt dat zij schade heeft geleden ten gevolge van het opzettelijk handelen van [verwerende partij] . De door TPTS geleden schade kwalificeert naar haar mening dan ook als schade die het gevolg is van de opzet van [verwerende partij] , als bedoeld in artikel 7:661 BW, zodat [verwerende partij] gehouden is tot vergoeding van die schade.
Deze schade bestaat volgens TPTS uit navolgende posten:
 Via privé-aankopen onttrokken gelden € 122.468,64
 Na te betalen btw over de facturen € 22.714,31
 Ten onrechte niet door [verwerende partij] gewerkte uren € 5.225,14
 De wettelijke rente over deze posten
4.20.
De schade die het gevolg is van de privé-aankopen door [verwerende partij] staat voldoende vast zodat deze zal worden toegewezen.
4.21.
TPTS stelt dat op haar de wettelijke plicht rust om aan de fiscus te melden dat zij ten onrechte btw verrekend heeft over de betreffende facturen. Dat is op zich waar. Het is echter niet gebleken dat TPTS die melding bij de fiscus al heeft gedaan. Of TPTS die melding bij de fiscus daadwerkelijk zal gaan doen moet nog maar blijken. Daarmee is het een schadepost waarvan het in de ogen van de kantonrechter ongewis is of TPTS daarmee geconfronteerd zal gaan worden. Zolang dat onzeker is bestaat er geen aanleiding [verwerende partij] alvast tot betaling van dat bedrag te veroordelen. Dit deel van de vordering zal dus worden afgewezen.
4.22.
Ten aanzien van de post ‘ten onrechte niet gewerkte uren in 2015 en 2016’ stelt TPTS dat [verwerende partij] overuren heeft opgebouwd die hij vervolgens heeft verrekend. Over het jaar 2015 heeft [verwerende partij] tenminste 93 uur niet gewerkt, welke uren hij kennelijk heeft verrekend met 92,5 beweerdelijk opgebouwde overuren. In 2016 heeft [verwerende partij] 105,75 uur niet gewerkt, welke uren hij heeft verrekend met 104,75 beweerdelijke opgebouwde overuren. Daarmee heeft [verwerende partij] in 2015 en 2016 in totaal 198,75 uur ten onrechte niet gewerkt. Het uurloon van [verwerende partij] bedroeg € 26,29, hetgeen resulteert in een ten onrechte door [verwerende partij] ontvangen bedrag van € 5.225,14. Gelet op artikel 5 lid 1 van de arbeidsovereenkomst is dit naar de mening van TPTS echter niet toegestaan nu een vergoeding voor eventueel te maken overuren inbegrepen is in het salaris.
4.23.
[verwerende partij] betwist dat hij overuren heeft opgeteld bij zijn vakantiedagen. [verwerende partij] zorgde er voor dat hij wekelijks genoeg uren maakte door de uren die hij de ene dag te weinig werkte -bijvoorbeeld vanwege het naar school brengen van zijn kinderen - een andere dag langer werkte. Dit was afgesproken met [X] .
De kantonrechter stelt vast dat uit artikel 5 lid 1 van de arbeidsovereenkomst volgt dat overuren in het salaris begrepen zijn. [verwerende partij] baseert zich op een met [X] gemaakte afspraak dat hij de uren die hij de ene dag te weinig werkte kon compenseren door op een andere dag langer te werken. Van deze afspraak heeft [verwerende partij] geen bewijs bijgebracht terwijl de kantonrechter geen aanleiding ziet [verwerende partij] ambtshalve toe te laten tot nadere bewijslevering. Zijn verweer op dit punt zal dan ook worden gepasseerd.
4.24.
Het door TPTS gevorderde schadebedrag zal worden toegewezen tot een bedrag van € 127.693,78.
Contractuele boete
4.25.
[verwerende partij] heeft op 18 oktober 2017 vanaf zijn zakelijke pc een Excelbestand met de gegevens van alle werknemers van TPTS naar zijn privé e-mailadres verzonden.
TPTS is van mening dat [verwerende partij] hierdoor artikel 11 lid 3 van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Die schending is gesanctioneerd met een boete van € 2.500,00 per overtreding en een bedrag van € 250,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
Volgens TPTS is [verwerende partij] inmiddels een boete verschuldigd van € 38.000,00.
[verwerende partij] stelt zich op het standpunt dat hij een werkgerelateerde reden had voor toezending aan zichzelf van de gegevens van de werknemers van TPTS, namelijk het kunnen oproepen van servicemonteurs buiten kantoortijd. [verwerende partij] heeft niets aan derden verstrekt en daarnaast gaat het niet om klantinformatie, toegangsgegevens of andere vertrouwelijke informatie. Hetgeen hij gedaan heeft is niet verboden door artikel 11 lid 3 van de arbeidsovereenkomst en om die reden is er dan ook geen boete verbeurd.
4.26.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Artikel 11 lid 3 luidt als volgt:
“Klantinformatie, toegangsgegevens en andere vertrouwelijke informatie mag alleen op het netwerk van werkgever worden opgeslagen en niet aan derden worden verstrekt.”
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft deze regeling tot doel om vertrouwelijke gegevens van TPTS te beschermen. Als onweersproken staat vast dat het hier gaat om verzending door [verwerende partij] van een personeelslijst die op papier aan alle werknemers werd verstrekt en dat de werknemers dus bekend waren met elkaars gegevens.
[verwerende partij] betwist nadrukkelijk dat hij personeelsgegevens aan derden heeft verstrekt.
De stelling van TPTS dat de personeelslijst door [verwerende partij] is misbruikt is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. TPTS heeft geen (concreet) bewijs aangeboden van haar stelling op dit punt en de kantonrechter ziet geen aanleiding haar ambtshalve toe te laten tot nadere bewijslevering.
De gevorderde boete zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
[verwerende partij] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van TPTS worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 119,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00
Totaal € 719,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van heden,
11 april 2018,
5.2.
veroordeelt [verwerende partij] tot vergoeding van de door TPTS geleden schade en begroot deze schade op een bedrag van € 127.693,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2018 tot aan de dag der voldoening,
5.3.
veroordeelt [verwerende partij] in de proceskosten, aan de zijde van TPTS tot op heden begroot op € 719,00,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: em/rvl
coll: