ECLI:NL:RBLIM:2018:3426

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
03/700274-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld, poging tot afdreiging en diefstal in vereniging

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1], poging tot afdreiging van [slachtoffer 2] en diefstal in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] op 7 april 2016 in Sittard, waarbij het slachtoffer meermalen werd geslagen en getrapt, zelfs terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer ernstig hebben mishandeld, wat resulteerde in een hersenschudding en andere verwondingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afdreiging van [slachtoffer 2] op 15 mei 2016, waarbij hij samen met anderen [slachtoffer 2] onder druk zette om geld af te geven door te dreigen met openbaarmaking van een geheim. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een spaarpot, een sleutelbos en een telefoon van [slachtoffer 2] heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft hem verplicht tot behandeling en begeleiding tijdens de proeftijd. Tevens is er een schadevergoeding van € 3.316,73 toegewezen aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700274-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 maart 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] en zijn raadsman mr. D.S.G. Lie, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen, zijn terechtzitting verschenen en zijn in de gelegenheid gesteld om de vordering nader toe te lichten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] dan wel die [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem te slaan, te trappen en te schoppen, o.a. terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag;
Feit 2: heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld door te dreigen de politie te bellen, omdat [slachtoffer 2] aan kinderen zou hebben gezeten;
Feit 3: samen met anderen een spaarpot, een sleutelbos en een telefoon van [slachtoffer 2] heeft gestolen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie feiten (waarvan bij feit 1 de primaire variant) bewezen kunnen worden.
Het bewijs voor het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] baseert hij op de aangifte, de camerabeelden en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Uit die getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte niet slechts één keer heeft geslagen zoals hij zelf verklaart, maar dat hij [slachtoffer 1] meermalen geslagen en getrapt heeft.
De afdreiging van [slachtoffer 2] en de diefstal uit de woning van [slachtoffer 2] acht de officier van justitie bewezen op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring van [naam 1] .
In tweede termijn heeft de officier van justitie aangevoerd dat later is gebleken dat het om klachtdelicten ging en dat buiten de wettelijke termijn voor het doen van klacht, alsnog een klacht van [slachtoffer 2] is opgenomen. Dit verzuim kan echter zonder consequenties blijven, omdat uit de aangifte ondubbelzinnig blijkt dat [slachtoffer 2] vervolging wenste van de daders. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie verwezen naar jurisprudentie: HR 14 oktober 1997, NJ 1998/661, HR 31 maart 1998, NJ 1998/608 en HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ4289.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van het tenlastegelegde plegen van openlijk geweld onder feit 1.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat het een zogenaamd klachtdelict betreft. [slachtoffer 2] heeft echter geen klacht ingediend, maar aangifte gedaan. Dit vormverzuim is pas hersteld nadat de wettelijke termijn voor het indienen van klacht reeds was verstreken. Nergens blijkt uit dat [slachtoffer 2] het verzoek heeft gedaan tot het vervolgen van de daders, zoals wel vereist bij een klachtdelict. Ook ter terechtzitting is hier geen helderheid over verschaft. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt juist het tegendeel: hij verklaart dat [slachtoffer 2] de aangifte wilde tegenhouden omdat [naam 1] niets had gedaan. Mocht de rechtbank uitgaan van het bestaan van een klacht, dan wenst de raadsvrouw [slachtoffer 2] en de verbalisant die de aangifte/klacht heeft opgenomen te horen omtrent het werkelijk bestaan van een wens tot vervolging bij [slachtoffer 2] .
Subsidiair pleit de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 voor vrijspraak. Er was namelijk geen sprake van een geheim, waarvan met de onthulling werd gedreigd. [slachtoffer 2] heeft zelf in zijn aangifte gezegd dat hij er geen geheim van maakt en dat iedereen ervan weet.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gemotiveerd aangevoerd dat vrijspraak moet volgen voor feit 2 omdat de verklaring van [naam 1] onbetrouwbaar is; deze is beïnvloed door de aangever.
Ook voor feit 3 moet vrijspraak volgen volgens de raadsvrouw, omdat zij de verklaring van [naam 1] ongeloofwaardig acht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 7 april 2016 omstreeks 18:17 uur een boodschap moest doen voor zijn werkgever bij de Aldi, gelegen aan de Brugstraat te Sittard. Bij de uitgang van de winkel zag hij een groepje jongeren staan. Een jongen herkende hij als [naam 2] . Toen hij naar buiten liep, heeft hij [naam 2] gegroet en kort met hem staan praten. Vervolgens wilde aangever naar zijn auto op de parkeerplaats lopen. Terwijl hij met [naam 2] stond te praten, had een van de andere jongens van de groep het woord ‘beurs’ gezegd, waaruit de aangever afleidde dat die jongen zijn beurs wilde hebben. Aangever is toen weggelopen en heeft gezegd dat de jongen niets van hem kreeg. Toen hij wegliep van de groep, zag hij dat de jongen die hem over de beurs had aangesproken en een andere jongen zijn kant uit kwamen rennen. Aangever is toen ook gaan rennen. Hij zag dat de jongen met het petje naar hem trapte om hem ten val te brengen. Dit kon aangever nog ontwijken. Daarna voelde hij een harde klap aan de rechterzijde van zijn gezicht en voelde hij direct pijn van die klap. Aangever kwam met beide jongens in een gevecht. Het ging heel snel. Op enig moment is hij ten val gekomen, ter hoogte van het paadje bij de slagbomen aan de zijde van de Schouwburg. Hij lag op de grond en terwijl hij op de grond lag, werd hij door beide jongens mishandeld. Hij voelde dat hij meermalen met kracht tegen zijn hoofd, gezicht en nek werd getrapt. Tussendoor wist hij nog een keer overeind te krabbelen en is hij een stukje verder gerend, maar hij werd weer ten val gebracht. Ook is hij met kracht in zijn lies getrapt. Aangever verklaart dat hij zeker vijftien tot twintig keer met kracht is geraakt. Hij werd niet geslagen, maar door beide jongens met geschoeide voet getrapt. Op enig moment is hij het bewustzijn verloren.
Toen hij bijkwam, waren de jongens weg. Een mevrouw heeft hem hulp geboden en de ambulance en de politie gebeld.
Na onderzoek in het ziekenhuis bleek aangever een hersenschudding te hebben, hij kon zijn rechterarm niet meer gebruiken en zijn wenkbrauw moest worden geplakt. Hij had pijn aan zijn schouder, nek en gezicht. Door de pijn aan zijn gezicht had hij moeite met eten. Ook was zijn bril verbogen en bekrast. [2]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] op 11 april 2016 door de huisarts is onderzocht. Die constateert een dikke rechterschouder, waarvan de functie bijna nihil is en twee wondjes ter hoogte van de oogkas. Vanwege de schouder is [slachtoffer 1] doorverwezen naar het ziekenhuis. [3]
Er zijn camerabeelden van het incident ter hoogte van de slagbomen bij de uitgang van het parkeerterrein aan de Mgr. Claessensstraat te Sittard. Deze zijn bekeken door de politie.
De verbalisant relateert dat hij drie personen over het aldaar gelegen fietspad ziet rennen. Hij herkent aangever [slachtoffer 1] als de persoon die voorop rent. Aangever [slachtoffer 1] komt ten val of wordt ten val gebracht door de andere twee personen. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 1] mishandeld wordt door de twee andere personen. Een van die twee personen, gekleed in een grijs vest, wordt door de verbalisant herkend als zijnde verdachte [verdachte] . Hij kent [verdachte] van meerdere eerdere politie-interventies. De verbaliseert relateert dat hij [verdachte] aangever [slachtoffer 1] meermalen ziet slaan, terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt. [4]
In een tweede proces-verbaal van bevindingen staan ook de handelingen van de andere dader beschreven. Op de camerabeelden is vastgelegd hoe deze persoon trappende bewegingen maakt naar [slachtoffer 1] en op enig moment zich met twee voeten van de grond afzet, waarna hij zijn rechtervoet met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] laat komen. [5]
Na zijn aangifte van 8 april 2016 is [slachtoffer 1] op 12 april 2018 nog eens verhoord. Hij verklaart dan in aanvulling op zijn aangifte dat hij zeker drie tot vier keer op de grond is gevallen, doordat hij onderuit werd getrapt. Beide jongens bleven dan trappen. Hij kon iedere keer weer opstaan en probeerde dan weer weg te komen. De jongens kregen hem dan echter weer op de grond en dan begonnen ze allebei weer op hem in te trappen. Het stukje van de mishandeling, dat door de camerabeelden bij de slagbomen is vastgelegd, is het laatste kleine gedeelte aldus aangever. Daarvoor heeft zich ook al een hoop geweld tegen hem voorgedaan. [6]
Verschillende getuigen hebben het incident gezien en ook uit hun verklaringen blijkt dat de mishandeling meer momenten kent dan het moment dat door de camera’s is geregistreerd.
Getuige [getuige 3] verklaart dat zij op de parkeerplaats bij de Albert Heijn/Aldi twee jongens en twee meisjes zag staan. Ze zag dat twee jongens iets riepen tegen een andere jongen die ook op de parkeerplaats liep. Vervolgens renden die jongens achter de ene jongen aan. Ze zag dat de jongen met de donkere kleding en het donkere petje de jongen onderuit schopte. De jongen viel vervolgens met zijn hoofd en rechterschouder op de grond. Ze zag dat vervolgens beide jongens op het slachtoffer in schopten. Het slachtoffer is opgestaan en weggerend. De jongens volgden hem en ze verdwenen uit het zicht van de getuige. [7]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij bij de uitgang van de grote parkeerplaats een groepje jongeren zag staan. Hij zag dat een jongen deze groep voorbij liep. Een jongen vanuit de groep, met een grijs vest, rende achter de jongen aan. Ook een tweede persoon uit de groep ging erachteraan. Hij zag dat de jongen onderuit gehaald werd, ter hoogte van het derde of vierde parkeervak vanaf de ingang. Hij zag dat de jongen op de grond was gevallen en dat de persoon met het grijze vest een schoppende beweging maakte tegen de jongen op de grond. De jongen, die op de grond lag, stond op en rende weg in de richting van de schouwburg. De getuige zag hoe de twee jongens weer achter de jongen aanrenden. [8]
Ook de getuige [getuige 1] ten slotte verklaart dat er eerst een gevecht was ter hoogte van de ingang van de Aldi en dat het slachtoffer vervolgens op het fietspad aan de zijde van de schouwburg opnieuw ten val is gebracht. [9]
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij degene is op de camerabeelden met het grijze vest en dat de andere dader [medeverdachte] heet.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting houdt de verdachte vol dat hij aangever [slachtoffer 1] slechts één keer geslagen heeft, zoals op de camerabeelden te zien zou zijn. [medeverdachte] zou daarentegen helemaal door het lint zijn gegaan. [10]
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank een ander oordeel toegedaan en constateert dat de verdachte met deze gedeeltelijke bekentenis zijn aandeel in het openlijk geweld beduidend marginaliseert. Zowel [medeverdachte] als de verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] meermalen geslagen en geschopt buiten de camerabeelden, blijkens de verklaring van de aangever en de getuigen. Ook blijkt uit het moment dat wel door camerabeelden is geregistreerd, dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen slaat.
Feit twee en feit drie [11]
Op 6 juni 2016 is door [slachtoffer 2] aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning aan de [adres] te Heerlen. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat op zondag 15 mei 2016 een bekende van hem voor de deur stond, genaamd [naam 1] . Hij kent [naam 1] , omdat hij bevriend is met de ouders van [naam 1] . Toen aangever de voordeur voor [naam 1] opende, zag hij nog twee andere jongens in het trappenhuis tegen de muur geleund staan. Aangever hoorde dat [naam 1] tegen die jongens zei: “Kom maar mee naar binnen”. [naam 1] komt meestal op bezoek met zijn ouders en neemt normaal gesproken nooit vrienden mee naar [slachtoffer 2] .
Eenmaal in de woning vroeg [naam 1] of hij kermisgeld kon krijgen en daarop heeft [slachtoffer 2] hem tien euro voor de kermis in Maastricht gegeven. Vervolgens heeft hij de drie jongens iets te drinken aangeboden. Op enig moment vroeg de lange, smalle jongen van de twee onbekende jongens of hij naar het toilet mocht. Even later gaf de jongen aan weer naar het toilet te moeten vanwege een blaasontsteking. Toen [slachtoffer 2] de logeerkamer binnen liep om iets te pakken, trof hij de jongen daar op het bed aan en zag dat de jongen de lades van het dressoir opentrok en doorzocht. Hij heeft de jongen verzocht om weg te gaan.
Eenmaal in de woonkamer zei de lange, magere jongen: “Geld, nu kom je aan het betalen.” Hij zei ook tegen [slachtoffer 2] dat deze aan kinderen had gezeten en dat als [slachtoffer 2] zou betalen, de politie niet gebeld zou worden. De andere onbekende jongen zei toen dat [slachtoffer 2] aan zijn nichtje zou hebben gezeten. Beide jongens zeiden dat [slachtoffer 2] maar moest betalen, anders zouden zij de politie bellen. Daarop heeft [slachtoffer 2] zijn huistelefoon gepakt en de jongens te kennen gegeven dat hij zelf de politie zou bellen. De lange, magere jongen heeft toen de telefoon uit de handen van [slachtoffer 2] gepakt en in zijn broek- of jaszak gestopt. [slachtoffer 2] is vervolgens naar zijn buurman gerend, waarbij de jongens alleen in de woning achterbleven. Toen [slachtoffer 2] bij de voordeur van zijn buurman stond, hoorde hij een van de onbekende jongens vragen: “Heb je ook de spaarpot?”. Vervolgens hoorde hij de jongens wegrennen richting de trap en de lift.
Eenmaal bijgekomen heeft [slachtoffer 2] de vader van [naam 1] gebeld. Later blijkt dat, naast de huistelefoon, ook een sleutelbos en een spaarpot met tientallen euro’s zijn weggenomen. [12]
In een aanvullend verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij door het kijkgat in de deur alleen [naam 1] had zien staan. De andere jongens stonden uit het zicht tegen de muur. Ook heeft [slachtoffer 2] bij die gelegenheid verklaard dat hij een aantal jaren geleden inderdaad verdachte is geweest van kinderporno. Hij maakt daar geen geheim van en misschien wisten de jongens dit dus ook. Hij is daarvan destijds vrijgesproken. [13]
[naam 1] heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij met [verdachte] en [naam 2] had afgesproken om naar [slachtoffer 2] toe te gaan. [slachtoffer 2] is goed bevriend met zijn familie en hij noemt hem opa. Hij ging voor kermisgeld naar [slachtoffer 2] toe en had [naam 2] om vervoer gevraagd. Toen hij in de auto stapte, hoorde hij dat [verdachte] en [naam 2] al iets besproken hadden. [naam 2] vertelde [naam 1] namelijk dat zij [slachtoffer 2] zouden bedreigen en dat ze hem geld gingen aftroffelen. Anders zouden zij naar de politie gaan. [naam 1] denkt dat ze anders gingen melden dat [slachtoffer 2] aan het zusje van [naam 1] had gezeten. [naam 2] zei ook dat ze [slachtoffer 2] zouden slaan, maar [naam 1] heeft gezegd dat ze dit niet moesten doen.
Toch is [naam 1] meegereden. Hij moest vervolgens bij [slachtoffer 2] aanbellen, omdat het zijn opa was. Ze zijn samen naar binnen gegaan. [naam 2] en hij zaten in de woonkamer. [verdachte] was op enig moment naar de wc omdat hij blaasontsteking had. Toen [slachtoffer 2] wegliep om kermisgeld te pakken voor [naam 1] , zag hij de slaapkamerdeur open staan. [naam 1] hoorde [slachtoffer 2] zeggen: “Ga godverdomme van die kamer af.” [naam 1] zag toen dat [slachtoffer 2] en [verdachte] de woonkamer weer in kwamen. Hij zag dat [slachtoffer 2] boos was en hoorde hem zeggen dat hij de politie zou bellen. [verdachte] pakte de telefoon van [slachtoffer 2] af en stopte hem in zijn jaszak. [naam 2] zei toen tegen [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 2] aan zijn nichtje had gezeten en vroeg of ze hem moesten slaan. Toen rende [slachtoffer 2] naar buiten. [naam 1] zag dat [verdachte] de huissleutels van [slachtoffer 2] wegnam en in zijn zak stopte. Toen hebben ze alle drie de woning verlaten en zijn naar de auto gerend, die geparkeerd stond bij de oude ING bank. Daar heeft [verdachte] de telefoon kapot getrapt. Tijdens het rennen zag [naam 1] dat [verdachte] ook de spaarpot vast had, waarin [slachtoffer 2] geld voor [naam 1] spaarde. Ze zijn weggereden richting België en via België naar Maastricht gereden. Bij een tankstation in België moest [naam 1] de sleutels van [slachtoffer 2] weggooien. [naam 1] bekent dat hij wist dat ze [slachtoffer 2] geld zouden gaan aftroffelen en hem zouden bedreigen. Hij heeft meegedaan, omdat hij bang was om nee te zeggen tegen [naam 2] en [verdachte] . [14]
De vader van [naam 1] heeft verklaard dat hij op aanwijzen van [naam 1] de telefoon van [slachtoffer 2] heeft gevonden. Ook heeft hij op aanwijzen van [naam 1] uit de prullenbak bij een tankstation in België de huissleutels en de spaarpot gehaald. [15]
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan de poging tot afdreiging van [slachtoffer 2] en de diefstal van een spaarpot, een telefoon en huissleutels.
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat afdreiging een zogenoemd klachtdelict is. Conform de wet moet van de aangever een klacht worden opgenomen door een hulpofficier van justitie, waarin de aangever uitdrukkelijk te kennen geeft dat hij vervolging van de daders wenst. De termijn voor het doen van klacht verstrijkt na drie maanden na het delict.
In de onderhavige zaak is in eerste instantie alleen een aangifte opgenomen. Later is dit verzuim hersteld door alsnog een klacht, ingediend op 14 september 2016, op te nemen, die in concept door [slachtoffer 2] is ondertekend. De raadsvrouw heeft terecht opgemerkt dat dit herstel buiten de wettelijke termijn is gedaan. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan dit verzuim echter gerepareerd worden, indien uit het dossier voldoende blijkt dat de aangever ten tijde van de aangifte vervolging wenste of als het verzuim kan worden toegerekend aan de politie. In de onderhavige zaak heeft [slachtoffer 2] besloten om aangifte te doen. In eerste instantie wordt een aangifte van diefstal opgemaakt. [slachtoffer 2] zal niet hebben geweten dat de handelingen van de daders zich ook als afdreiging laten kwalificeren en dat afdreiging door de wetgever als klachtdelict is aangemerkt. Kennelijk is dit ook niet onderkend door de verbalisant die de aangifte heeft opgenomen. Later is dit verzuim wel opgevallen en toen is alsnog bij [slachtoffer 2] geverifieerd of hij vervolging wenste en heeft hij alsnog een verzoek tot vervolging gedaan. Voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat [slachtoffer 2] vervolging wenste en dat daarnaast het verzuim om een klacht in te dienen, te wijten is aan de politie. Ook is er geen aanleiding om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van ontvangst van de klacht waarin staat dat [slachtoffer 2] vervolging wenst en dat in concept door hem is ondertekend, reden waarom de rechtbank het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw afwijst om [slachtoffer 2] en de hulpofficier van justitie als getuigen te horen. De noodzaak daarvan is niet gebleken.
De rechtbank verwerpt het primair gevoerde verweer.
Ook het subsidiair gevoerde verweer door de raadsvrouw wordt door de rechtbank verworpen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er helemaal geen sprake was van een geheim op basis waarvan ze hebben geprobeerd om [slachtoffer 2] tot afgifte van geld te dwingen. Inderdaad heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij er geen geheim van maakt dat hij verdachte is geweest van kinderporno, waarvan hij is vrijgesproken.
Uit de aangifte en de verklaring van [naam 1] volgt echter dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd om [slachtoffer 2] onder druk te zetten door hem als pedofiel bekend te maken. Geruchten over pedofilie zijn ook daadwerkelijk schadelijk voor een persoon. Het door de verdachten vooraf opgevatte plan, hetgeen zij ook zo uitgevoerd hebben, geeft aan dat zij kennelijk wel veronderstelden dat [slachtoffer 2] eerder bereid zou zijn tot betaling van geld, dan dat bekend zou worden dat hij een pedofiel is. Dat [slachtoffer 2] achteraf aangeeft dat hij geen geheim maakt van de eerdere verdenking, is wellicht de reden dat de poging niet is geslaagd, maar doet niets af aan het oogmerk van de drie verdachten.
Ten slotte bespreekt de rechtbank nog het meer subsidiair door de raadsvrouw gevoerde verweer over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] .
De rechtbank overweegt dienaangaande dat haar niets is gebleken van beïnvloeding van de getuige. Ook dit verweer wordt verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op 07 april 2016 te Sittard openlijk, te weten aan de openbare weg, de Brugstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en trappen en schoppen tegen onder meer het hoofd van die [slachtoffer 1] , onder andere terwijl deze op de grond lag;
Feit 2:
op 15 mei 2016 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaarmaking van een geheim [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , met zijn mededaders tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat voornoemde [slachtoffer 2] met zijn vingers aan kinderen had gezeten en dat hij geld moest betalen, anders zouden zij de politie bellen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3:
op 15 mei 2016 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een spaarpot met inhoud en een sleutelbos en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Feit 2:
poging tot afdreiging
Feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Gedurende de proeftijd moet de verdachte zich houden aan de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering in haar rapport van 26 januari 2018 zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de voorlopige hechtenis van de verdachte twee jaar geleden door de rechter-commissaris is geschorst en dat hij die kans, binnen zijn mogelijkheden, heeft gegrepen. Hij heeft die tijd benut om aan zichzelf te werken en is inmiddels vader van een zoon en een dochter. Ook heeft hij geen strafbare feiten meer gepleegd. Het contact met de reclassering verloopt soms moeizaam, maar hij komt van ver. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou die positieve lijn doorbreken en al het werk teniet doen. De raadsvrouw pleit daarom voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke taakstraf. Een proeftijd van drie jaren acht de raadsvrouw niet meer noodzakelijk, gelet op de tijd die inmiddels is verstreken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Iemand in elkaar slaan, die toevallig die dag jouw pad kruist: het ultieme voorbeeld van zinloos geweld. [slachtoffer 1] is het overkomen op klaarlichte dag, op de parkeerplaats van een druk bezocht winkelcentrum. Een opmerking of een bepaalde blik: het is kennelijk genoeg om sommige mensen in blinde razernij te doen ontsteken. En daarbij gaan alle remmen los. Door de verdachte en zijn mededader is geschopt, getrapt en geslagen, waarbij ook het hoofd van [slachtoffer 1] niet is ontzien. Het geweld kent zelfs meerdere momenten. [slachtoffer 1] weet immers weer op te staan en weg te rennen, maar wordt vervolgens weer genadeloos neergetrapt. Het slachtoffer wordt uiteindelijk gewond en verbijsterd achtergelaten. Het is waarschijnlijk dat [slachtoffer 1] zijn verdere leven last zal blijven houden van het schouderletsel dat hem die dag is toegebracht. Getuige de nietsontziende manier waarop de verdachte en zijn mededader hem hebben afgetuigd, had de afloop bovendien nog veel erger kunnen zijn. En waarom? Die vraag is niet echt duidelijk beantwoord.
De verdachte heeft wel ter terechtzitting zijn excuses aangeboden aan [slachtoffer 1] en heeft gezegd dat het nooit had mogen gebeuren. Maar het is wel gebeurd en daarvoor verdient hij straf. Als vergelding voor het slachtoffer, maar ook als signaal naar de maatschappij dat we dit soort gedrag van niemand tolereren. In het bijzonder denkt de rechtbank daarbij aan de vele getuigen, die de mishandeling op de parkeerplaats hebben gezien.
De verdachte verdient ook straf voor de andere twee vergrijpen: de poging tot het afdreigen van [slachtoffer 2] en de diefstal uit de woning van [slachtoffer 2] . De verdachte schrikt er kennelijk niet voor terug om mensen in hun eigen huis te bedreigen om hen geld afhandig te maken. Het was een doelbewuste actie, die van tevoren door de verdachte en zijn mededaders was uitgedacht en gepland. Kennelijk heeft de verdachte gedacht dat [slachtoffer 2] wel een “makkelijk” slachtoffer zou zijn. Oud en door hem te dreigen als pedofiel bekend te laten worden waarschijnlijk snel tot betalen bereid. Dat was echter buiten de waard gerekend. [slachtoffer 2] liet zich niet afdreigen. En het is dan ook bij een poging gebleven. Wel zagen de verdachten nog gelegenheid om geld te stelen van [slachtoffer 2] . Ook dit zijn verwerpelijke feiten. Uit op makkelijk en snel geld deinst de verdachte er niet voor terug om een ander in zijn woning min of meer te overvallen.
Uit zijn strafblad blijkt dat de verdachte geen onbekende is van justitie en dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, waarbij hij geweld of bedreigingen niet uit de weg gaat om zijn doel te bereiken. Opvallend is ook dat afdreiging en diefstal van [slachtoffer 2] slechts een maand na het openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden.
Met dit alles houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Bij de bepaling van de strafmaat en de hoogte van de straf, heeft de rechtbank ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Een openlijke geweldpleging met enig letsel wordt doorgaans bestraft met drie maanden gevangenisstraf. Voor afdreiging bestaan zulke oriëntatiepunten niet, maar de manier waarop de verdachte en zijn mededaders [slachtoffer 2] in diens eigen woning hebben bedreigd om te proberen hem geld afhandig te maken, vertoont overeenkomsten met een woningoverval. Een poging tot een woningoverval wordt bestraft met twee jaren gevangenisstraf. De rechtbank plaatst hierbij wel gelijk de kanttekening dat een poging tot afdreiging in ernst niet gelijk staat aan een poging tot een woningoverval; anderzijds zijn er wel goederen buit gemaakt uit de woning.
Kijkend naar de genoemde oriëntatiepunten, de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte (waaruit tevens blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is), is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Ook de rechtbank vindt dat een deel van die straf voorwaardelijk moet worden opgelegd, zodat een kader gecreëerd wordt waarbinnen de verdachte zich moet houden aan de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Het opleggen van een straf dient dan niet alleen voor de hiervoor reeds genoemde vergelding voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar wordt ook ingezet om te voorkomen dat de verdachte opnieuw dit soort feiten pleegt door hem te dwingen aan zijn probleemgebieden te werken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte nog het nodige werk in zijn leven te verzetten heeft en meent dat reclasseringstoezicht hem hierbij de nodige steun in de rug kan bieden. De verdachte is inmiddels zesentwintig jaar oud en vader van twee kinderen, maar zijn leven is nog verre van stabiel.
Uit de inhoud van de reclasseringsrapportages volgt dat de verdachte gebaat zal zijn bij behandeling en begeleiding om recidive te voorkomen. Ook blijkt dat hij weliswaar vol goede voornemens zit, maar die vaak niet kan waarmaken. Een stok achter de deur in de vorm van een deels voorwaardelijke straf, zal hopelijk helpen om zijn motivatie vast te houden en hem stimuleren om daadwerkelijk aan zichzelf te werken. Dat is in het belang van zijn eigen toekomst, maar ook in het belang van de toekomst van zijn kinderen. Het is aan de verdachte om deze kans te grijpen. Laat hij dit na of werkt hij onvoldoende mee, dan moet hij alsnog de volledige gevangenisstraf uitzitten.
De rechtbank zal de verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en aftrek van het voorarrest. Gedurende de proeftijd moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden, zoals die door de reclassering in de adviezen van 26 januari 2018 en 2 augustus 2016 zijn geformuleerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.316,73 ter zake van het tenlastegelegde feit onder 1. Dit bedrag bestaat uit € 1.716,73 wegens geleden materiële schade en € 1.600,00 wegens geleden immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- Eigen bijdrage zorgverzekering 2016 (ambulancevervoer): € 385,00
- Eigen bijdrage zorgverzekering 2017 (operatie aan rechterschouder): € 389,21
- Schade aan bril: € 479,00
- Kosten ter vaststelling van de schade: € 84,70
- Kosten behandeling Medisport: € 100,82
- Reiskosten:
€ 260,00 +
€ 1.716,73
Voorts heeft de benadeelde expliciet aangegeven dat hij zich in het strafgeding beperkt tot de eenvoudig vast te stellen schadeposten en dat overige posten (bijvoorbeeld het verlies aan arbeidsvermogen) in een civielrechtelijke procedure zullen worden gevorderd.
In tweede termijn heeft mr. Lie aangevoerd dat er een causaal verband bestaat tussen het letsel van [slachtoffer 1] en het openlijk geweld dat tegen hem is gepleegd op 7 april 2016. Direct na dat voorval werd reeds een impressiefactuur vermoed. Mogelijk zijn de klachten weer verergerd na een latere val, maar de klachten bestonden al ten gevolge van de mishandeling.
Ten aanzien van de schadepost vanwege de bril heeft de raadsman naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] gedwongen was om een nieuwe bril aan te schaffen, omdat de oude onherstelbaar beschadigd was. Hierdoor is er geen sprake van verrijking ten opzichte van de situatie waarin [slachtoffer 1] voor de mishandeling verkeerde en hoeven afschrijvingskosten van de oude bril niet bij de vaststelling van de schade te worden betrokken.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en in zijn geheel toegewezen dient te worden. Dat [slachtoffer 1] later nog een keer is gevallen, doet er niets aan af dat zijn lichaam al zwaar door de mishandeling was verzwakt. Het causale verband staat daarmee vast. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat de vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de posten wegens de schade aan de bril en de immateriële schade.
Zij pleit ervoor om de benadeelde partij in de schadepost wegens schade aan de bril niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post op dit moment onvoldoende is onderbouwd. In het strafrecht is het namelijk niet gebruikelijk dat schade aan voorwerpen wordt vergoed op basis van de nieuwprijs.
De raadsvrouw heeft ook verzocht om het gevorderde bedrag wegens immateriële schade te matigen, omdat aan de verdachte niet de strafverzwarende omstandigheid is tenlastegelegd dat hij zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. Dit wordt wel aan zijn mededader verweten. Uit jurisprudentie volgt dat de strafverzwarende omstandigheid, bestaande uit het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, enkel betrekking heeft op de dader van wie vast komt te staan dat het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Aldus moet ook de vordering wegens geleden schade als gevolg van het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel voor rekening van de mededader komen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat door de benadeelde partij materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Dit wordt door de verdediging ook niet betwist, maar wel wordt betwist de hoogte van de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de posten:
- Immateriële schade;
- Schade aan bril.
Immateriële schade
In het tweede lid van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, waarop het verweer betrekking heeft, zijn strafverzwarende omstandigheden opgenomen die betrekking hebben op de maximum hoogte van de op te leggen straf. Inderdaad hebben die strafverzwarende omstandigheden volgens de jurisprudentie slechts betrekking op de dader van wie vast komt te staan dat het door hem gepleegde geweld de in het tweede lid omschreven gevolgen heeft gehad, hetgeen gevolgen heeft voor de wijze van tenlasteleggen. Dat laat evenwel onverlet dat op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot een groep behorende personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het door de groep gepleegde geweld. Daarbij is het niet nodig dat een individu uit de groep zelf schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling van artikel 6:166 BW beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit geresulteerde schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming zou zijn ontstaan.
In de onderhavige zaak heeft de verdachte, samen met zijn mededader, het slachtoffer ten val gebracht en hem geschopt, getrapt en geslagen. Op enig moment is door de mededader getrapt of geschopt tegen het hoofd van de mededader. Als gevolg van al het geweld liep het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel aan zijn schouder op. De rechtbank is van oordeel dat het hierbij niet gaat om een wijze van toebrenging van schade die zozeer de lijn van het groepsoptreden te buiten ging dat de verdachte met het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. De verdachte heeft juist van het begin tot het einde deel uitgemaakt van de groepseenheid die hij samen met zijn mededader vormde en heeft constant aan het geweld bijgedragen door het slachtoffer te slaan, te schoppen en te trappen. Daardoor kan het ontstaan van de schade hem worden toegerekend en is hij samen met zijn mededader gehouden de veroorzaakte schade te vergoeden.
Schade aan bril
Door de benadeelde is gesteld dat zijn bril onherstelbaar beschadigd is geraakt door de mishandeling en dat hij vervolgens een nieuwe bril moest aanschaffen. De rechtbank stelt daarom de geleden schade wegens de kapotte bril in redelijkheid vast op de aanschafwaarde van de nieuwe bril.
De overige schadeposten zijn door de verdediging niet betwist en zullen daarom door de rechtbank worden toegewezen.
Een en ander betekent dat naar het oordeel van de rechtbank de vordering tot schadevergoeding –zoals die thans ter beoordeling aan de strafkamer is voorgelegd– integraal zal worden toegewezen. De rechtbank veroordeelt aldus de verdachte hoofdelijk tot de betaling van € 3.316,73 aan [slachtoffer 1] .
Door de benadeelde partij is toekenning van de wettelijke rente niet verzocht, reden waarom de rechtbank deze ook niet kan toewijzen.
Wel zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 141, 311 en 318 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de drie bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich binnen vijf dagen volgend op het vonnis melden bij GGZ Reclassering Mondriaan op het telefoonnummer 088-5068888. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht met als doel het trachten te beperken van de kans op recidive;
de veroordeelde wordt verplicht om de GI-GGZ Leefstijltraining te volgen;
de veroordeelde wordt verplicht, indien de reclassering dit geïndiceerd acht, om zich te laten behandelen voor zijn impulsiviteit, eventuele persoonlijkheids- en/of psychische problematiek en middelenmisbruik bij Radix Forensische Zorg Mondriaan dan wel FPP De Horst te Maastricht of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt dat de veroordeelde wordt verplicht tot een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken;
e veroordeelde wordt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan een nader psychologisch onderzoek om diagnostische informatie te verkrijgen zodat een plan van aanpak kan worden gemaakt voor wat betreft de eventueel benodigde zorg;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het (thans geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , wonende te Hoensbroek, te betalen € 3.316,73;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 3.316,73, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Snijders, voorzitter, mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2018.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 april 2016 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Brugstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of trappen en/of schoppen tegen onder meer het hoofd van die [slachtoffer 1] , o.a. terwijl deze op de grond lag;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 07 april 2016 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 1] , o.a. terwijl deze op de grond lag, (meermalen) te slaan en/of trappen en/of schoppen;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2016 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van (een) geheim(en)
[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met zijn mededader(s), althans alleen, (meermalen) tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat voornoemde [slachtoffer 2] met zijn vingers aan kinderen had gezeten en dat hij geld moest betalen, anders zou(den) hij/zij de politie bellen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 15 mei 2016, in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een spaarpot met inhoud en/of een sleutelbos en/of een telefoon, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Zuidwest Limburg, proces-verbaalnummer LB3R016101, gesloten d.d. 11 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 150.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 8 april 2016, pagina’s 82 tot en met 84.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 11 april 2016, pagina 99.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2016, pagina 109.
5.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 18 april 2016, pagina 112 en 113.
6.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 12 april 2016, pagina 87.
7.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 7 april 2016, pagina’s 116 en 117.
8.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 9 april 2016, pagina’s 118 en 119.
9.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 7 april 2016, pagina’s 124 en 125.
10.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2018.
11.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer PL2300-2016087039, gesloten d.d. 26 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 34.
12.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 6 juni 2016, pagina’s 14 en 15.
13.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 21 juni 2016, pagina 18.
14.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 1] d.d. 23 juni 2016, pagina 23 tot en met 25.
15.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 6 juni 2016, pagina 20.