3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 7 april 2016 omstreeks 18:17 uur een boodschap moest doen voor zijn werkgever bij de Aldi, gelegen aan de Brugstraat te Sittard. Bij de uitgang van de winkel zag hij een groepje jongeren staan. Een jongen herkende hij als [naam 2] . Toen hij naar buiten liep, heeft hij [naam 2] gegroet en kort met hem staan praten. Vervolgens wilde aangever naar zijn auto op de parkeerplaats lopen. Terwijl hij met [naam 2] stond te praten, had een van de andere jongens van de groep het woord ‘beurs’ gezegd, waaruit de aangever afleidde dat die jongen zijn beurs wilde hebben. Aangever is toen weggelopen en heeft gezegd dat de jongen niets van hem kreeg. Toen hij wegliep van de groep, zag hij dat de jongen die hem over de beurs had aangesproken en een andere jongen zijn kant uit kwamen rennen. Aangever is toen ook gaan rennen. Hij zag dat de jongen met het petje naar hem trapte om hem ten val te brengen. Dit kon aangever nog ontwijken. Daarna voelde hij een harde klap aan de rechterzijde van zijn gezicht en voelde hij direct pijn van die klap. Aangever kwam met beide jongens in een gevecht. Het ging heel snel. Op enig moment is hij ten val gekomen, ter hoogte van het paadje bij de slagbomen aan de zijde van de Schouwburg. Hij lag op de grond en terwijl hij op de grond lag, werd hij door beide jongens mishandeld. Hij voelde dat hij meermalen met kracht tegen zijn hoofd, gezicht en nek werd getrapt. Tussendoor wist hij nog een keer overeind te krabbelen en is hij een stukje verder gerend, maar hij werd weer ten val gebracht. Ook is hij met kracht in zijn lies getrapt. Aangever verklaart dat hij zeker vijftien tot twintig keer met kracht is geraakt. Hij werd niet geslagen, maar door beide jongens met geschoeide voet getrapt. Op enig moment is hij het bewustzijn verloren.
Toen hij bijkwam, waren de jongens weg. Een mevrouw heeft hem hulp geboden en de ambulance en de politie gebeld.
Na onderzoek in het ziekenhuis bleek aangever een hersenschudding te hebben, hij kon zijn rechterarm niet meer gebruiken en zijn wenkbrauw moest worden geplakt. Hij had pijn aan zijn schouder, nek en gezicht. Door de pijn aan zijn gezicht had hij moeite met eten. Ook was zijn bril verbogen en bekrast.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] op 11 april 2016 door de huisarts is onderzocht. Die constateert een dikke rechterschouder, waarvan de functie bijna nihil is en twee wondjes ter hoogte van de oogkas. Vanwege de schouder is [slachtoffer 1] doorverwezen naar het ziekenhuis.
Er zijn camerabeelden van het incident ter hoogte van de slagbomen bij de uitgang van het parkeerterrein aan de Mgr. Claessensstraat te Sittard. Deze zijn bekeken door de politie.
De verbalisant relateert dat hij drie personen over het aldaar gelegen fietspad ziet rennen. Hij herkent aangever [slachtoffer 1] als de persoon die voorop rent. Aangever [slachtoffer 1] komt ten val of wordt ten val gebracht door de andere twee personen. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 1] mishandeld wordt door de twee andere personen. Een van die twee personen, gekleed in een grijs vest, wordt door de verbalisant herkend als zijnde verdachte [verdachte] . Hij kent [verdachte] van meerdere eerdere politie-interventies. De verbaliseert relateert dat hij [verdachte] aangever [slachtoffer 1] meermalen ziet slaan, terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt.
In een tweede proces-verbaal van bevindingen staan ook de handelingen van de andere dader beschreven. Op de camerabeelden is vastgelegd hoe deze persoon trappende bewegingen maakt naar [slachtoffer 1] en op enig moment zich met twee voeten van de grond afzet, waarna hij zijn rechtervoet met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] laat komen.
Na zijn aangifte van 8 april 2016 is [slachtoffer 1] op 12 april 2018 nog eens verhoord. Hij verklaart dan in aanvulling op zijn aangifte dat hij zeker drie tot vier keer op de grond is gevallen, doordat hij onderuit werd getrapt. Beide jongens bleven dan trappen. Hij kon iedere keer weer opstaan en probeerde dan weer weg te komen. De jongens kregen hem dan echter weer op de grond en dan begonnen ze allebei weer op hem in te trappen. Het stukje van de mishandeling, dat door de camerabeelden bij de slagbomen is vastgelegd, is het laatste kleine gedeelte aldus aangever. Daarvoor heeft zich ook al een hoop geweld tegen hem voorgedaan.
Verschillende getuigen hebben het incident gezien en ook uit hun verklaringen blijkt dat de mishandeling meer momenten kent dan het moment dat door de camera’s is geregistreerd.
Getuige [getuige 3] verklaart dat zij op de parkeerplaats bij de Albert Heijn/Aldi twee jongens en twee meisjes zag staan. Ze zag dat twee jongens iets riepen tegen een andere jongen die ook op de parkeerplaats liep. Vervolgens renden die jongens achter de ene jongen aan. Ze zag dat de jongen met de donkere kleding en het donkere petje de jongen onderuit schopte. De jongen viel vervolgens met zijn hoofd en rechterschouder op de grond. Ze zag dat vervolgens beide jongens op het slachtoffer in schopten. Het slachtoffer is opgestaan en weggerend. De jongens volgden hem en ze verdwenen uit het zicht van de getuige.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij bij de uitgang van de grote parkeerplaats een groepje jongeren zag staan. Hij zag dat een jongen deze groep voorbij liep. Een jongen vanuit de groep, met een grijs vest, rende achter de jongen aan. Ook een tweede persoon uit de groep ging erachteraan. Hij zag dat de jongen onderuit gehaald werd, ter hoogte van het derde of vierde parkeervak vanaf de ingang. Hij zag dat de jongen op de grond was gevallen en dat de persoon met het grijze vest een schoppende beweging maakte tegen de jongen op de grond. De jongen, die op de grond lag, stond op en rende weg in de richting van de schouwburg. De getuige zag hoe de twee jongens weer achter de jongen aanrenden.
Ook de getuige [getuige 1] ten slotte verklaart dat er eerst een gevecht was ter hoogte van de ingang van de Aldi en dat het slachtoffer vervolgens op het fietspad aan de zijde van de schouwburg opnieuw ten val is gebracht.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij degene is op de camerabeelden met het grijze vest en dat de andere dader [medeverdachte] heet.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting houdt de verdachte vol dat hij aangever [slachtoffer 1] slechts één keer geslagen heeft, zoals op de camerabeelden te zien zou zijn. [medeverdachte] zou daarentegen helemaal door het lint zijn gegaan.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank een ander oordeel toegedaan en constateert dat de verdachte met deze gedeeltelijke bekentenis zijn aandeel in het openlijk geweld beduidend marginaliseert. Zowel [medeverdachte] als de verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] meermalen geslagen en geschopt buiten de camerabeelden, blijkens de verklaring van de aangever en de getuigen. Ook blijkt uit het moment dat wel door camerabeelden is geregistreerd, dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen slaat.
Feit twee en feit drie
Op 6 juni 2016 is door [slachtoffer 2] aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning aan de [adres] te Heerlen. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat op zondag 15 mei 2016 een bekende van hem voor de deur stond, genaamd [naam 1] . Hij kent [naam 1] , omdat hij bevriend is met de ouders van [naam 1] . Toen aangever de voordeur voor [naam 1] opende, zag hij nog twee andere jongens in het trappenhuis tegen de muur geleund staan. Aangever hoorde dat [naam 1] tegen die jongens zei: “Kom maar mee naar binnen”. [naam 1] komt meestal op bezoek met zijn ouders en neemt normaal gesproken nooit vrienden mee naar [slachtoffer 2] .
Eenmaal in de woning vroeg [naam 1] of hij kermisgeld kon krijgen en daarop heeft [slachtoffer 2] hem tien euro voor de kermis in Maastricht gegeven. Vervolgens heeft hij de drie jongens iets te drinken aangeboden. Op enig moment vroeg de lange, smalle jongen van de twee onbekende jongens of hij naar het toilet mocht. Even later gaf de jongen aan weer naar het toilet te moeten vanwege een blaasontsteking. Toen [slachtoffer 2] de logeerkamer binnen liep om iets te pakken, trof hij de jongen daar op het bed aan en zag dat de jongen de lades van het dressoir opentrok en doorzocht. Hij heeft de jongen verzocht om weg te gaan.
Eenmaal in de woonkamer zei de lange, magere jongen: “Geld, nu kom je aan het betalen.” Hij zei ook tegen [slachtoffer 2] dat deze aan kinderen had gezeten en dat als [slachtoffer 2] zou betalen, de politie niet gebeld zou worden. De andere onbekende jongen zei toen dat [slachtoffer 2] aan zijn nichtje zou hebben gezeten. Beide jongens zeiden dat [slachtoffer 2] maar moest betalen, anders zouden zij de politie bellen. Daarop heeft [slachtoffer 2] zijn huistelefoon gepakt en de jongens te kennen gegeven dat hij zelf de politie zou bellen. De lange, magere jongen heeft toen de telefoon uit de handen van [slachtoffer 2] gepakt en in zijn broek- of jaszak gestopt. [slachtoffer 2] is vervolgens naar zijn buurman gerend, waarbij de jongens alleen in de woning achterbleven. Toen [slachtoffer 2] bij de voordeur van zijn buurman stond, hoorde hij een van de onbekende jongens vragen: “Heb je ook de spaarpot?”. Vervolgens hoorde hij de jongens wegrennen richting de trap en de lift.
Eenmaal bijgekomen heeft [slachtoffer 2] de vader van [naam 1] gebeld. Later blijkt dat, naast de huistelefoon, ook een sleutelbos en een spaarpot met tientallen euro’s zijn weggenomen.
In een aanvullend verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij door het kijkgat in de deur alleen [naam 1] had zien staan. De andere jongens stonden uit het zicht tegen de muur. Ook heeft [slachtoffer 2] bij die gelegenheid verklaard dat hij een aantal jaren geleden inderdaad verdachte is geweest van kinderporno. Hij maakt daar geen geheim van en misschien wisten de jongens dit dus ook. Hij is daarvan destijds vrijgesproken.
[naam 1] heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij met [verdachte] en [naam 2] had afgesproken om naar [slachtoffer 2] toe te gaan. [slachtoffer 2] is goed bevriend met zijn familie en hij noemt hem opa. Hij ging voor kermisgeld naar [slachtoffer 2] toe en had [naam 2] om vervoer gevraagd. Toen hij in de auto stapte, hoorde hij dat [verdachte] en [naam 2] al iets besproken hadden. [naam 2] vertelde [naam 1] namelijk dat zij [slachtoffer 2] zouden bedreigen en dat ze hem geld gingen aftroffelen. Anders zouden zij naar de politie gaan. [naam 1] denkt dat ze anders gingen melden dat [slachtoffer 2] aan het zusje van [naam 1] had gezeten. [naam 2] zei ook dat ze [slachtoffer 2] zouden slaan, maar [naam 1] heeft gezegd dat ze dit niet moesten doen.
Toch is [naam 1] meegereden. Hij moest vervolgens bij [slachtoffer 2] aanbellen, omdat het zijn opa was. Ze zijn samen naar binnen gegaan. [naam 2] en hij zaten in de woonkamer. [verdachte] was op enig moment naar de wc omdat hij blaasontsteking had. Toen [slachtoffer 2] wegliep om kermisgeld te pakken voor [naam 1] , zag hij de slaapkamerdeur open staan. [naam 1] hoorde [slachtoffer 2] zeggen: “Ga godverdomme van die kamer af.” [naam 1] zag toen dat [slachtoffer 2] en [verdachte] de woonkamer weer in kwamen. Hij zag dat [slachtoffer 2] boos was en hoorde hem zeggen dat hij de politie zou bellen. [verdachte] pakte de telefoon van [slachtoffer 2] af en stopte hem in zijn jaszak. [naam 2] zei toen tegen [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 2] aan zijn nichtje had gezeten en vroeg of ze hem moesten slaan. Toen rende [slachtoffer 2] naar buiten. [naam 1] zag dat [verdachte] de huissleutels van [slachtoffer 2] wegnam en in zijn zak stopte. Toen hebben ze alle drie de woning verlaten en zijn naar de auto gerend, die geparkeerd stond bij de oude ING bank. Daar heeft [verdachte] de telefoon kapot getrapt. Tijdens het rennen zag [naam 1] dat [verdachte] ook de spaarpot vast had, waarin [slachtoffer 2] geld voor [naam 1] spaarde. Ze zijn weggereden richting België en via België naar Maastricht gereden. Bij een tankstation in België moest [naam 1] de sleutels van [slachtoffer 2] weggooien. [naam 1] bekent dat hij wist dat ze [slachtoffer 2] geld zouden gaan aftroffelen en hem zouden bedreigen. Hij heeft meegedaan, omdat hij bang was om nee te zeggen tegen [naam 2] en [verdachte] .
De vader van [naam 1] heeft verklaard dat hij op aanwijzen van [naam 1] de telefoon van [slachtoffer 2] heeft gevonden. Ook heeft hij op aanwijzen van [naam 1] uit de prullenbak bij een tankstation in België de huissleutels en de spaarpot gehaald.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan de poging tot afdreiging van [slachtoffer 2] en de diefstal van een spaarpot, een telefoon en huissleutels.
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat afdreiging een zogenoemd klachtdelict is. Conform de wet moet van de aangever een klacht worden opgenomen door een hulpofficier van justitie, waarin de aangever uitdrukkelijk te kennen geeft dat hij vervolging van de daders wenst. De termijn voor het doen van klacht verstrijkt na drie maanden na het delict.
In de onderhavige zaak is in eerste instantie alleen een aangifte opgenomen. Later is dit verzuim hersteld door alsnog een klacht, ingediend op 14 september 2016, op te nemen, die in concept door [slachtoffer 2] is ondertekend. De raadsvrouw heeft terecht opgemerkt dat dit herstel buiten de wettelijke termijn is gedaan. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan dit verzuim echter gerepareerd worden, indien uit het dossier voldoende blijkt dat de aangever ten tijde van de aangifte vervolging wenste of als het verzuim kan worden toegerekend aan de politie. In de onderhavige zaak heeft [slachtoffer 2] besloten om aangifte te doen. In eerste instantie wordt een aangifte van diefstal opgemaakt. [slachtoffer 2] zal niet hebben geweten dat de handelingen van de daders zich ook als afdreiging laten kwalificeren en dat afdreiging door de wetgever als klachtdelict is aangemerkt. Kennelijk is dit ook niet onderkend door de verbalisant die de aangifte heeft opgenomen. Later is dit verzuim wel opgevallen en toen is alsnog bij [slachtoffer 2] geverifieerd of hij vervolging wenste en heeft hij alsnog een verzoek tot vervolging gedaan. Voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat [slachtoffer 2] vervolging wenste en dat daarnaast het verzuim om een klacht in te dienen, te wijten is aan de politie. Ook is er geen aanleiding om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van ontvangst van de klacht waarin staat dat [slachtoffer 2] vervolging wenst en dat in concept door hem is ondertekend, reden waarom de rechtbank het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw afwijst om [slachtoffer 2] en de hulpofficier van justitie als getuigen te horen. De noodzaak daarvan is niet gebleken.
De rechtbank verwerpt het primair gevoerde verweer.
Ook het subsidiair gevoerde verweer door de raadsvrouw wordt door de rechtbank verworpen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er helemaal geen sprake was van een geheim op basis waarvan ze hebben geprobeerd om [slachtoffer 2] tot afgifte van geld te dwingen. Inderdaad heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij er geen geheim van maakt dat hij verdachte is geweest van kinderporno, waarvan hij is vrijgesproken.
Uit de aangifte en de verklaring van [naam 1] volgt echter dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd om [slachtoffer 2] onder druk te zetten door hem als pedofiel bekend te maken. Geruchten over pedofilie zijn ook daadwerkelijk schadelijk voor een persoon. Het door de verdachten vooraf opgevatte plan, hetgeen zij ook zo uitgevoerd hebben, geeft aan dat zij kennelijk wel veronderstelden dat [slachtoffer 2] eerder bereid zou zijn tot betaling van geld, dan dat bekend zou worden dat hij een pedofiel is. Dat [slachtoffer 2] achteraf aangeeft dat hij geen geheim maakt van de eerdere verdenking, is wellicht de reden dat de poging niet is geslaagd, maar doet niets af aan het oogmerk van de drie verdachten.
Ten slotte bespreekt de rechtbank nog het meer subsidiair door de raadsvrouw gevoerde verweer over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] .
De rechtbank overweegt dienaangaande dat haar niets is gebleken van beïnvloeding van de getuige. Ook dit verweer wordt verworpen.