ECLI:NL:RBLIM:2018:3403

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
03/866325-16 en 03/700333-15 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld met zwaar lichamelijk letsel en toepassing jeugdstrafrecht

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 april 2016 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, resulterend in zwaar lichamelijk letsel. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, kreeg te maken met het jeugdstrafrecht. De officier van justitie had een PIJ-maatregel gevorderd, maar deze werd afgewezen omdat de rapporten van gedragsdeskundigen ouder waren dan één jaar en de verdediging geen toestemming gaf voor gebruik. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot voorwaardelijke jeugddetentie van één maand met een proeftijd van drie jaren, en legde daarnaast een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Tevens werd de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van € 3.316,73. De rechtbank overwoog dat het geweld zinloos was en dat de verdachte, ondanks zijn geestelijke problemen, verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank nam de adviezen van deskundigen over, die wezen op de noodzaak van behandeling en begeleiding, en legde bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/866325-16 en 03/700333-15 (vtvv)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat, kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 maart 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsman mr. D.S.G. Lie, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen, zijn terechtzitting verschenen en zijn in de gelegenheid gesteld om de vordering nader toe te lichten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Primair: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem te slaan, te trappen en te schoppen o.a. toen [slachtoffer] op de grond lag en dat dit geweld zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] heeft veroorzaakt;
Subsidiair: [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen, onder verwijzing naar de aangifte, de bekentenis van de verdachte, het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden en de bescheiden waaruit het letsel van [slachtoffer] blijkt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 7 april 2016 [slachtoffer] , aan de openbare weg in vereniging, heeft geslagen, geschopt en getrapt, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel aan zijn schouder heeft opgelopen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van
27 maart 2018;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [2] ;
- de geneeskundige verklaring van de huisarts [3] ;
- de brief van de fysiotherapeut [4] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Primair:
op 07 april 2016 te Sittard, openlijk, te weten aan de openbare weg, de Brugstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en trappen en schoppen tegen onder meer het hoofd van die [slachtoffer] , o.a. toen deze op de grond lag, terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten: een duidelijk verschil in krachtlevering tussen linker en rechter schouder en een voel-en hoorbare 'knak' in het schoudergewricht), ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De kinder- en jeugdpsychiater Hokke en de psycholoog Zászlós hebben over de geestvermogens van de verdachte op 3 februari 2017 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
Wel adviseren beiden om het tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Zowel de psychiater als de psycholoog stelt vast dat er bij de verdachte sprake is van een matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een trauma- of stress gerelateerde stoornis, een ongespecificeerde alcohol gerelateerde stoornis en een bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling met antisociale en borderline trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor zijn gedragskeuzes en gedragingen werden beïnvloed. Die invloed wordt als volgt omschreven. Als gevolg van zijn traumatische ervaringen in zijn jeugd, is er sprake van onderdrukte woede, frustraties en agressie bij de verdachte. Bij een conflict of een gespannen situatie, zoals zich ten tijde van het tenlastegelegde voordeed, kunnen al zijn opgekropte emoties explosief naar buiten komen. Door zijn beperkte cognitieve vaardigheden overziet de verdachte de gevolgen en consequenties van zijn handelen onvoldoende. In een negatieve omgeving is hij beïnvloedbaar en wordt hij onvoldoende gecorrigeerd door een adequaat ontwikkeld geweten. Zijn alcoholgebruik heeft dan een ontremmend effect op zijn handelen. Omdat de verdachte zich echter bewust is van het effect van alcohol op zijn handelen en daarom verantwoordelijk is voor het effect ervan, is deze omstandigheid niet meegewogen bij het advies over de toerekenbaarheid. Verder wordt gesteld dat de verdachte weliswaar in staat is het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelen in te zien, maar dat hij op grond van zijn trauma gerelateerde stoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in verminderde mate in staat is zijn wil conform dat besef te bepalen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Op basis daarvan concludeert zij dat het bewezenverklaarde slechts verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is echter wel strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid
geheeluitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, conform het advies van de gedragsdeskundigen en de reclassering, berecht moet worden volgens het adolescentenstrafrecht. Verder is hij met de deskundige van mening dat de verdachte behandeld moet worden, maar ziet hij onvoldoende heil in een ambulante behandeling gelet op het strafblad van de verdachte en het aanwezige recidiverisico. Aangezien er geen concreet plan is opgesteld voor klinische behandeling en mede gelet op de ernst van het feit, vordert de officier van justitie aan de verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. In het kader van die maatregel zal namelijk de door de officier van justitie gewenste klinische behandeling kunnen plaats vinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de reclassering gevolgd moet worden, zowel ten aanzien van de toepassing van het adolescentenstrafrecht als ten aanzien van de op te leggen straf. Op dit moment gaat het namelijk goed met de verdachte. Hij is ingebed in (ambulante) hulpverlening en de pijnpunten zijn duidelijk. In die situatie is het opleggen van de zogenaamde PIJ-maatregel niet aan de orde en zal dat misschien zelfs averechts werken. De raadsman pleit aldus voor een voorwaardelijke jeugddetentie, waaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Eventueel kan daarnaast nog een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Iemand in elkaar slaan, die toevallig die dag jouw pad kruist: het ultieme voorbeeld van zinloos geweld. [slachtoffer] is het overkomen op klaarlichte dag, op de parkeerplaats van een druk bezocht winkelcentrum. Een opmerking of een bepaalde blik: het is kennelijk genoeg om sommige mensen in blinde razernij te doen ontsteken. En daarbij gaan alle remmen los. Door de verdachte en zijn mededader is geschopt, getrapt en geslagen, waarbij ook het hoofd van [slachtoffer] niet is ontzien. Het geweld kent zelfs meerdere momenten. [slachtoffer] weet immers weer op te staan en weg te rennen, maar wordt vervolgens weer genadeloos neergetrapt. Het slachtoffer wordt uiteindelijk gewond en verbijsterd achtergelaten. Het is waarschijnlijk dat [slachtoffer] zijn verdere leven last zal blijven houden van het schouderletsel dat hem die dag is toegebracht. Getuige de nietsontziende manier waarop de verdachte en zijn mededader hem hebben afgetuigd, had de afloop bovendien nog veel erger kunnen zijn. En waarom? Die vraag is onbeantwoord gebleven. De verdachte heeft wel ter terechtzitting zijn excuses aangeboden aan [slachtoffer] en heeft gezegd dat hij enorm geschrokken is van het letsel, maar dat laat onverlet dat dit nooit, maar dan ook nooit had mogen gebeuren.
Een straf is daarom op zijn plaats. Als vergelding, maar ook als signaal naar de maatschappij dat we dit soort gedrag van niemand tolereren. In het bijzonder denkt de rechtbank daarbij aan de vele getuigen, die de mishandeling op de parkeerplaats hebben gezien.
De vraag is welke straf recht doet aan de ernst van het feit en gelijktijdig passend is bij de persoon van de verdachte.
De deskundigen Hokke en Zászlós hebben in hun rapportages geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook de reclassering heeft zich bij dit advies aangesloten (reclasseringsadvies d.d. 13 maart 2018).
De psychiater Hokke stelt daartoe dat de verdachte een verminderde intelligentie heeft en de gevolgen van zijn gedrag nog niet goed kan inschatten. Ook is hij impulsief en beïnvloedbaar. Hij komt in het contact jonger over en hij heeft een emotionele en maatschappelijke ontwikkelingsachterstand. De psycholoog Zászlós gebruikt soortgelijke bewoordingen.
De rechtbank neemt deze adviezen over en zal een straf opleggen conform het jeugdstrafrecht. Ook houdt de rechtbank rekening met de hiervoor uitgelegde omstandigheid dat het strafbare feit aan de verdachte in mindere mate kan worden toegerekend dan aan een geestelijk gezond persoon.
Het vergeldingsdoel is reeds benoemd, maar in de rapportages van de deskundigen is ook aandacht geweest voor het zogenoemde preventieve doel. Strafoplegging biedt namelijk een uitgelezen mogelijkheid om iemand te dwingen aan zijn problemen te werken.
Beide deskundigen schatten het recidiverisico als matig tot hoog in, maar zij stellen ook dat de verdachte op dit moment goed is ingebed in de hulpverlening door Kracht in Zorg. Er lijkt ook sprake van probleembesef, hij is leerbaar gebleken en de verdachte komt oprecht over in zijn verlangen om een normaal leven op te bouwen. Daarbij staat hij open voor behandeling. Naast continuering van de zorg door Kracht in Zorg en de jeugdhulpverlening, adviseren de deskundigen ook intensieve psychologische behandeling afgestemd op het intelligentieniveau van de verdachte. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn het verwerken van zijn traumatische ervaringen uit het verleden en de hiermee samenhangende impuls- en agressieregulatieproblemen. Daarnaast dient aandacht besteed te worden aan zijn alcoholgebruik, zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de hiermee samenhangende antisociale en borderline aspecten. De behandeling kan volgens de deskundigen ambulant uitgevoerd worden. De deskundigen adviseren om deze ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde te koppelen aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zodat de behandeling gegarandeerd kan plaatsvinden indien de verdachte onverhoopt recidiveert of de motivatie voor behandeling verliest.
De reclassering heeft zich in beginsel bij dit advies aangesloten, maar plaatst hierbij in het advies van 13 maart 2018 wel de kanttekening dat er sinds het strafbare feit in 2016 veel positieve ontwikkelingen zijn geweest in het leven van de verdachte. Een voorwaardelijke jeugddetentie zou daarom voor voldoende druk kunnen zorgen om de verdachte voor de benodigde behandeling te blijven motiveren.
Op basis van het voorgaande is ook de rechtbank van oordeel dat de verdachte nog het nodige werk in zijn leven te verzetten heeft en meent dat toezicht van de jeugdreclassering hem hierbij de nodige steun in de rug kan bieden. Ook het belang van behandeling is duidelijk.
De vraag resteert welk juridisch kader hiervoor het meest geschikt is.
Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel behoort niet tot de mogelijkheden, omdat de rapporten waarin dit wordt geadviseerd inmiddels meer dan een jaar oud zijn. De wet stelt dat dermate oude rapporten enkel ten grondslag mogen worden gelegd aan de oplegging van een PIJ-maatregel, indien de officier van justitie en de verdediging hiermee instemmen. Die instemming heeft de verdediging geweigerd. Alleen al om die reden kan de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals door de officier van justitie is geëist, al niet in overweging nemen.
Al het voorgaande tegen elkaar afwegende, vindt de rechtbank de volgende straf passend en geboden.
Zij legt aan de verdachte op één maand jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Gedurende die proeftijd moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden zoals die door de reclassering in haar rapport van 13 maart 2018 zijn geadviseerd.
Daarnaast legt zij aan de verdachte op een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.316,73 ter zake van het tenlastegelegde feit. Dit bedrag bestaat uit € 1.716,73 wegens geleden materiële schade en € 1.600,00 wegens geleden immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- Eigen bijdrage zorgverzekering 2016 (ambulancevervoer): € 385,00
- Eigen bijdrage zorgverzekering 2017 (operatie aan rechterschouder): € 389,21
- Schade aan bril: € 479,00
- Kosten ter vaststelling van de schade: € 84,70
- Kosten behandeling Medisport: € 100,82
- Reiskosten:
€ 260,00 +
€ 1.716,73
Voorts heeft de benadeelde expliciet aangegeven dat hij zich in het strafgeding beperkt tot de eenvoudig vast te stellen schadeposten en dat overige posten (bijvoorbeeld het verlies aan arbeidsvermogen) in een civielrechtelijke procedure zullen worden gevorderd.
In tweede termijn heeft mr. Lie aangevoerd dat er een causaal verband bestaat tussen het letsel van [slachtoffer] en het openlijk geweld dat tegen hem is gepleegd op 7 april 2016. Direct na dat voorval werd reeds een impressiefactuur vermoed. Mogelijk zijn de klachten weer verergerd na een latere val, maar de klachten bestonden al ten gevolge van de mishandeling.
Ten aanzien van de schadepost vanwege de bril heeft de raadsman naar voren gebracht dat [slachtoffer] gedwongen was om een nieuwe bril aan te schaffen, omdat de oude onherstelbaar beschadigd was. Hierdoor is er geen sprake van verrijking ten opzichte van de situatie waarin [slachtoffer] voor de mishandeling verkeerde en hoeven afschrijvingskosten van de oude bril niet bij de vaststelling van de schade te worden betrokken.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en in zijn geheel toegewezen dient te worden. Dat [slachtoffer] later nog een keer is gevallen, doet er niets aan af dat zijn lichaam al zwaar door de mishandeling was verzwakt. Het causale verband staat daarmee vast. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat de vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen de hoogte van het bedrag voor immateriële schade, aangezien hij de causaliteit betwist tussen de hinder die [slachtoffer] vandaag de dag van zijn schouder ondervindt en het openlijk geweld op 7 april 2016. Uit een eerder ingezonden brief blijkt namelijk dat [slachtoffer] later in 2016 nog een keer is gevallen, ten gevolge waarvan zijn klachten zouden zijn verergerd.
Ook heeft de raadsman het bedrag betwist dat wordt gevorderd voor de aankoop van een nieuwe bril, aangezien geen rekening is gehouden met afschrijvingskosten voor de oude bril.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat niet uit de stukken blijkt dat het eigen risico aan de zorgverzekeraar is voldaan als gevolg van kosten na de mishandeling of wegens andere medische kosten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat door de benadeelde partij materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Dit wordt door de verdediging ook niet betwist, maar wel wordt betwist de hoogte van de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de posten:
- Immateriële schade;
- Eigen bijdrage zorgverzekering 2016 en 2017;
- Schade aan bril.
Immateriële schade
De immateriële schade is gebaseerd op de Hill-Sachs laesie van de rechterschouder, die de benadeelde heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling op 7 april 2016 en de hinder die hij daarvan sindsdien in zijn dagelijks leven ondervindt. Uit de bijgevoegde producties blijkt dat deze diagnose kort na de mishandeling door middel van beeldvormend onderzoek is vastgesteld. Daarmee is de causaliteit gegeven en hieraan doet niet af dat de benadeelde op een later moment nog eens op zijn schouder is gevallen, waardoor zijn revalidatie mogelijk is vertraagd. In artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek is bovendien het volgende bepaald: indien de schade een gevolg kan zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vaststaat dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het volledige bedrag, zoals gevorderd wegens geleden immateriële schade, toewijsbaar.
Eigen bijdrage zorgverzekering
Door de benadeelde partij is reeds in 2016 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hoewel de benadeelde heeft gesteld dat deze vordering is vervangen door de vordering die door mr. Lie is ingediend, maakt deze vordering nog wel deel uit van het dossier. Bij deze eerder ingediende vordering bevindt zich wel de volledige nota van de zorgverzekeraar, waaruit blijkt dat eigen risico over 2016 verschuldigd was wegens het ambulancevervoer op 7 april 2016: de dag van het incident. Daarmee is de causaliteit gegeven.
Die causaliteit kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen ten aanzien van de zorgkostenfactuur d.d. 27 februari 2017. Uit de nota blijkt namelijk niet waar deze zorgkosten op zien. Uit de opgevoerde reiskosten blijkt wel dat de operatie op 18 januari 2017 heeft plaatsgevonden. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat de factuur van het eigen risico d.d. 27 februari 2017 samenhangt met de kosten van de operatie, die een maand daarvoor heeft plaatsgevonden. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding van de eigen bijdrage in 2017 in redelijkheid vastgesteld kan worden op de gevorderde € 389,21.
Schade aan bril
Door de benadeelde is gesteld dat zijn bril onherstelbaar beschadigd is geraakt door de mishandeling en dat hij vervolgens een nieuwe bril moest aanschaffen. De rechtbank stelt daarom de geleden schade wegens de kapotte bril in redelijkheid vast op de aanschafwaarde van de nieuwe bril.
De overige schadeposten zijn door de verdediging niet betwist en zullen daarom door de rechtbank worden toegewezen.
Een en ander betekent dat naar het oordeel van de rechtbank de vordering tot schadevergoeding –zoals die thans ter beoordeling aan de strafkamer is voorgelegd– integraal zal worden toegewezen. De rechtbank veroordeelt aldus de verdachte hoofdelijk tot de betaling van € 3.316,73 aan [slachtoffer] .
Door de benadeelde partij is toekenning van de wettelijke rente niet verzocht, reden waarom de rechtbank deze ook niet kan toewijzen.
Wel zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
8
De vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen nu hij heeft gevorderd om aan de verdachte de PIJ-maatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat eerder een gedeelte van zes weken van de voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd. Thans resteren nog twee maanden en twee weken van de voorwaardelijke veroordeling. De raadsman pleit voor verlenging van de proeftijd of voor omzetting naar een taakstraf. De verdachte is gebaat bij een dagbesteding.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en dus heeft hij de algemene voorwaarde overtreden. De consequentie daarvan is dat alsnog de uitlegging van (het restant) van de voorwaardelijk opgelegde straf wordt bevolen.
De rechtbank heeft echter een reden om in plaats van de tenuitvoerlegging van de resterende zes weken jeugddetentie, deze jeugddetentie om te zetten naar een taakstraf voor de duur van 148 uren. De verdachte dient namelijk weliswaar de consequenties van zijn gedrag te aanvaarden, maar de rechtbank acht het onwenselijk als dit ten koste zou gaan van het in te zetten hulpverleningstraject. Het uitvoeren van een taakstraf zal dit hulpverleningstraject, in tegenstelling tot jeugddetentie niet doorkruisen. Als de verdachte deze kans niet grijpt en de taakstraf niet uitvoert, wordt deze alsnog vervangen door 74 dagen jeugddetentie.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot jeugddetentie van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • bepaalt dat deze voorwaardelijke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen en richtlijnen die hem in het kader van het reclasseringstoezicht door Bureau Jeugdzorg Limburg worden gegeven, zolang en zo frequent als de jeugdreclassering dit nodig acht;
de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn psychische problematiek bij FPP de Horst of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De veroordeelde is reeds aangemeld bij FPP de Horst Maastricht;
de veroordeelde wordt verplicht om te blijven meewerken aan de reeds lopende begeleiding van Kracht in Zorg en Bewindvoering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een taakstraf voor de duur van 100 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 50 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , wonende te Hoensbroek, te betalen € 3.316,73;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 3.316,73, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700333-15
  • gelast, in plaats van de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf van zes weken, een taakstraf voor de duur van 148 uren ;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 74 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. A. Snijders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2018.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 april 2016 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Brugstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of trappen en/of schoppen tegen onder meer het hoofd van die [slachtoffer] , o.a. toen deze op de grond lag, terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten: een duidelijk verschil in krachtlevering tussen linker en rechter schouder en een voel-en hoorbare 'knak' in het schoudergewricht), althans enig letsel ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 07 april 2016 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een duidelijk verschil in krachtlevering tussen linker en rechter schouder en een voel-en hoorbare 'knak' in het schoudergewricht) heeft toegebracht door deze [slachtoffer] (meermalen) te slaan en/of trappen en/of schoppen, onder meer tegen diens hoofd, o.a. terwijl deze op de grond lag.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Zuidwest Limburg, proces-verbaalnummer LB3R016101, gesloten d.d. 11 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 150.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 8 april 2016, pagina’s 82-84.
3.De geneeskundige verklaring van de huisarts d.d. 11 april 2016, pagina 99.
4.Het schriftelijk bescheid, zijnde een brief d.d. 6 mei 2016 van Blokzijl, fysiotherapeut, gericht aan Blokland, huisarts, pagina 100.