ECLI:NL:RBLIM:2018:335

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
6075329 cv expl 17-5377
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van moederonderneming voor schulden dochteronderneming na faillissement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Eneco Zakelijk B.V. en [gedaagde partij]. Eneco Zakelijk B.V. vorderde betaling van openstaande facturen en schadevergoeding van de moederonderneming van een failliete dochteronderneming, op basis van een garantstellingsovereenkomst die in 2009 was gesloten. De dochteronderneming was failliet verklaard op 23 augustus 2016, waarna de curator de overeenkomst met Eneco Zakelijk B.V. had beëindigd. Eneco Zakelijk B.V. stelde dat de garantstelling zich ook uitstrekte tot toekomstige vorderingen, terwijl de gedaagde partij betwistte dat de garantstelling nog van kracht was na de sluiting van nieuwe overeenkomsten.

De kantonrechter oordeelde dat de garantstellingsovereenkomst doorwerkt op de latere overeenkomsten, omdat deze expliciet ook toekomstige vorderingen dekte. De gedaagde partij had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de garantstelling was geëindigd. De kantonrechter wees de vordering van Eneco Zakelijk B.V. toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van moederondernemingen voor de verplichtingen van hun dochterondernemingen, vooral in het geval van faillissement, en de geldigheid van garantstellingen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6075329 \ CV EXPL 17-5377
Vonnis van de kantonrechter van 17 januari 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO ZAKELIJK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij,
verder te noemen Eneco Zakelijk B.V.,
gemachtigde mr. J.J. Wittekamp,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] COMPANY B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde partij]
gemachtigde mr. A.F.Th.M. Heutink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eneco Zakelijk B.V. houdt zich bezig met inkoop, verkoop en levering van energie aan klanten.
2.2.
Eneco Zakelijk B.V. en haar voorgangster hebben de afgelopen jaren diverse overeenkomsten gesloten met [dochteronderneming gedaagde partij] Deze overeenkomsten hadden betrekking op de levering van energie aan de [adres] te [plaats] .
2.3.
Op 22 oktober 2009 is tussen [gedaagde partij] en Eneco Business B.V. een garantstellingsovereenkomst gesloten. [gedaagde partij] verbindt zich daarbij naast contractant onvoorwaardelijk en onherroepelijk hoofdelijk en voor het geheel jegens Eneco Business B.V. tot voldoening van al hetgeen Eneco Business B.V. op basis van de tussen contractant en Eneco Business B.V. gesloten en te sluiten overeenkomsten op enig moment van contractant te vorderen heeft dan wel zal verkrijgen, waaronder begrepen vorderingen op basis van de verplichting tot het vergoeden van schade aan Eneco Business B.V. door contractant.
2.4.
Bij overeenkomst van 7 oktober 2015 sluiten Eneco Zakelijk B.V. en [dochteronderneming gedaagde partij] een ‘overeenkomst tot levering van AgroBudgetGas in 2016’.
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 23 augustus 2016 is [dochteronderneming gedaagde partij] in staat van faillissement verklaard.
2.6.
De curator van [dochteronderneming gedaagde partij] heeft namens laatstgenoemde de leveringsovereenkomst met Eneco Zakelijk B.V. doen beëindigen.

3.Het geschil

3.1.
Eneco Zakelijk B.V. vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 17.296,01, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Eneco Zakelijk B.V. ten grondslag de door [dochteronderneming gedaagde partij] onbetaald gelaten facturen. [dochteronderneming gedaagde partij] is gefailleerd en zal dus niet meer aan haar verplichtingen voldoen. Eneco Zakelijk B.V. spreekt daarom [gedaagde partij] aan ingevolge de garantstellingsovereenkomst van 22 oktober 2009.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij ervan uit is gegaan en ervan uit mocht gaan dat de garantstellingsovereenkomst uit 2009 was geëindigd, nu er in de nieuwe, daarna, gesloten overeenkomst(en) niet meer is verwezen naar de garantstellingsovereenkomst en dit verder ook niet besproken is.
Voor het geval de garantstellingsovereenkomst wel nog werking zou hebben, stelt [gedaagde partij] zich op het standpunt dat dit dan slechts kan doorwerken tot datum faillissement. De in rekening gebrachte schade van € 6.740,00 is door toedoen van de curator ontstaan, nu deze de overeenkomst (tussentijds) heeft doen beëindigen, terwijl de kosten van de na faillissement geleverde energie aangemerkt moeten worden als een boedelschuld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag of de in 2009 gesloten garantstellingsovereenkomst doorwerkt op de in 2015 tussen partijen gesloten overeenkomst en zo ja, wat dan de omvang van die garantstellingsovereenkomst is.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter werkt de in 2009 gesloten garantstellingsovereenkomst door op de nadien door [dochteronderneming gedaagde partij] gesloten overeenkomst(en). Daartoe overweegt hij als volgt.
[gedaagde partij] en Eneco Business B.V. sluiten op 22 oktober 2009 een garantstellingsovereenkomst, waarbij [gedaagde partij] zich naast contractant verbindt, onvoorwaardelijk en onherroepelijk, hoofdelijk en voor het geheel tegenover Eneco Business B.V. tot voldoening van al hetgeen Eneco Business B.V. op basis van de tussen [dochteronderneming gedaagde partij] en Eneco Business B.V. gesloten en te sluiten overeenkomsten op enig moment van contractant te vorderen heeft dan wel zal verkrijgen. Partijen zijn destijds dus uitdrukkelijk overeengekomen dat die garantstellingsovereenkomst ook ziet op toekomstige overeenkomsten. In deze toekomstige overeenkomsten hoefde naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet expliciet verwezen te worden naar de garantstellingsovereenkomst, nu in de garantstellingsovereenkomst zelf al verwezen wordt naar toekomstige overeenkomsten.
4.3.
Ten aanzien van de stelling van [gedaagde partij] dat Eneco nooit aan [gedaagde partij] heeft medegedeeld dat Eneco Business B.V. is overgegaan in Eneco Zakelijk B.V. en daarmee ook de vermeende verplichtingen uit hoofde van de garantstellingsovereenkomst zijn overgegaan, overweegt de kantonrechter dat een mededeling in die zin ook niet verplicht was voor Eneco. De entiteit van Eneco Business B.V. is immers niet veranderd. Enkel de naam is op enig moment gewijzigd in Eneco Zakelijk B.V.
4.4.
[gedaagde partij] stelt dat [dochteronderneming gedaagde partij] haar gasleveranties al jarenlang van Eneco afnam. Het lag dan ook op de weg van [gedaagde partij] om zelf rekening te houden met de, in het kader van tussen deze partijen te sluiten leveringsovereenkomsten, in het verleden afgesloten garantstellingsovereenkomst. De stelling dat [gedaagde partij] bij de wetenschap van onverminderde toepassing van deze garantstellingsovereenkomst een andere leverancier zou hebben gekozen, is op geen enkele wijze onderbouwd. Indien het niet (meer) van toepassing zijn van deze garantstellingsovereenkomst van een dergelijk groot belang was voor [gedaagde partij] zoals zij thans wenst te doen geloven, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [gedaagde partij] gelegen om hierover zelf actief te onderhandelen/een en ander zeker te stellen bij het aangaan van de nieuwe overeenkomst(en).
4.5.
Ten aanzien van de omvang van de garantstellingsovereenkomst overweegt de kantonrechter als volgt.
[dochteronderneming gedaagde partij] is uit hoofde van de gesloten overeenkomst met Eneco Zakelijk B.V. verschuldigd de vergoeding voor de door haar gebruikte energie.
Op 23 augustus 2017 is [dochteronderneming gedaagde partij] in staat van faillissement verklaard. De curator beëindigt de overeenkomst, waarna Eneco Zakelijk B.V. een factuur ter zake door haar geleden schade in rekening brengt, nu de door haar conform contract voor [dochteronderneming gedaagde partij] ingekochte energie niet wordt afgenomen.
Het geschil tussen partijen komt er naar de hun ingenomen standpunten op neer of en in hoeverre de eertijds tussen partijen afgesproken garantie zich nog steeds uitstrekt tot de door en na faillissement van [dochteronderneming gedaagde partij] ontstane situatie.
Overwogen wordt dat blijkens de door [gedaagde partij] verstrekte garantie (zoals bij inleidende dagvaarding woordelijk weergegeven) deze zich uitstrekt tot alle ook toekomstige vorderingen van Eneco op [dochteronderneming gedaagde partij] , uit hoofde van koop/verkoop van energie dan wel uit hoofde van tekortkomingen door [dochteronderneming gedaagde partij] in hoedanigheid van koopster/afneemster van energie.
Door en met het eenzijdig staken van de verdere afname van energie, door en na faillissement, is sprake van een tekortkoming, zodat [gedaagde partij] de door haar eenzijdig gegeven garantie dient na te komen.
Verder geldt dat Eneco Zakelijk B.V. bij conclusie van repliek heeft aangegeven dat haar vorderingen op [dochteronderneming gedaagde partij] alle betrekking hebben op leveranties vóór datum faillissement. Dat is vervolgens door [gedaagde partij] bij dupliek niet bestreden, waardoor deze stelling van Eneco Zakelijk B.V. komt vast te staan. Het door [gedaagde partij] gestelde handelen van de curator na faillissement is daarmee reeds irrelevant en behoeft geen nadere bespreking.
4.6.
Eneco Zakelijk B.V. maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
De kantonrechter stelt vast dat Eneco Zakelijk B.V. voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.7.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.8.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Eneco Zakelijk B.V. worden begroot op:
  • dagvaarding € 80,42
  • griffierecht 939,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.624,21
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.9.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.10.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Eneco Zakelijk B.V. te betalen een bedrag van € 17.296,01, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 9 november 2016 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Eneco Zakelijk B.V. te betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 947,96, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van Eneco Zakelijk B.V. gevallen en tot op heden begroot op € 1.624,21, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door Eneco Zakelijk B.V. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst – voor zover nodig – het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: eb