ECLI:NL:RBLIM:2018:3299

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
03/864019-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van gewoontewitwassen wegens onvoldoende bewijs voor wetenschap en/of beschikkingsmacht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 maart 2018, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak betreft de verdenking dat de verdachte samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een inboedel, sieraden, horloges en een contant geldbedrag van € 40.350,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en/of beschikkingsmacht van de verdachte over de in de tenlastelegging genoemde goederen.

De inhoudelijke behandeling vond plaats op 28 november 2017, waarbij de verdachte en haar raadsvrouw aanwezig waren. De officieren van justitie stelden dat de verdachte had moeten vermoeden dat het contante geld, dat door haar echtgenoot was gestort op bankrekeningen, van criminele herkomst was. De verdediging voerde echter aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het geld en dat er geen bewijs was dat de inboedel, sieraden of horloges uit enig misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank oordeelde dat, los van de vraag of de goederen uit een misdrijf afkomstig waren, niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld of de beschikkingsmacht erover had. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De rechtbank kwam niet toe aan de overige verweren van de verdediging, aangezien de vrijspraak op zichzelf al voldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/864019-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
ten tijde van de inhoudelijke behandeling wonende te [adresgegevens verdachte]
.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. de Witte, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2017. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens gesloten op 15 maart 2018.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van een inboedel, sieraden en/of horloges en een contant geldbedrag.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie zijn van mening dat het tenlastegelegde feit is bewezen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de echtgenoot van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , grote hoeveelheden contant geld heeft gestort op diverse bankrekeningen en tevens over een grote hoeveelheid contant geld in de gezamenlijke woning beschikte, terwijl uit onderzoek is gebleken dat hij geen inkomsten uit dienstbetrekking en/of andere inkomsten had. De officieren van justitie achten de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] over de herkomst van zijn gelden onaannemelijk en zijn van mening dat deze een criminele herkomst hebben. De officieren van justitie wijzen erop dat zij het ook had moeten vermoeden. Zij achten het onaannemelijk dat de verdachte dit contante geldbedrag niet in de woning heeft zien liggen. Gelet op de inhoud van een aantal OVC-gesprekken achten zij bewezen dat de verdachte in ieder geval redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst van het geld niet klopte.
Ter zake van de inboedel van de woning aan de [adres] te Eindhoven, de horloges en de sieraden hebben de officieren van justitie partiële vrijspraak gevorderd. Het is namelijk onduidelijk welke waarde de inboedel vertegenwoordigde of wanneer en tegen welk bedrag de horloges en/of sieraden zijn aangekocht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft in de eerste plaats bewijsuitsluiting bepleit ter zake van de OVC-gesprekken in het zaaksdossier, nu er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim wegens vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
Ter zake van de inboedel, de horloges en de sieraden heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de aard en waarde daarvan niet kan worden vastgesteld. Ook kan niet worden vastgesteld dat deze goederen uit enig misdrijf afkomstig waren. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of vermoedde dat de goederen uit enig misdrijf afkomstig waren.
Ter zake van het in de woning aangetroffen contante geldbedrag van € 40.350,- heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat niet vaststaat dat dit uit enig misdrijf afkomstig is. De medeverdachte [medeverdachte] heeft een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het geldbedrag in de woning. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van het verhullen van dit geldbedrag en dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het contante geld in haar woning. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of vermoedde dat de goederen uit enig misdrijf afkomstig waren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Los van de vraag of deze goederen al dan niet uit enig misdrijf afkomstig waren, kan op grond van het procesdossier niet worden vastgesteld dat de inboedel, horloges en/of sieraden een dermate hoge waarde vertegenwoordigden dat de verdachte reeds daarom moest weten of vermoeden dat deze van enig misdrijf afkomstig zouden zijn. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (gewoonte)witwassen van de inboedel, de horloges en/of de sieraden.
Ter zake van het in de woning aangetroffen geldbedrag van in totaal € 40.350,- heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat dit geldbedrag zich in haar woning bevond. Volgens de verdachte lag het geld niet open en bloot in het zicht.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat er op verschillende plekken in de woning van de verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , contante geldsommen zijn aangetroffen, bij elkaar voor een bedrag € 40.350,--. Het enkele aantreffen van contante geldbedragen in deze woning brengt niet automatisch met zich mee dat de verdachte dus ook de beschikkingsmacht over deze geldbedragen heeft gehad. De rechtbank stelt in dit verband vast dat uit het proces-verbaal van doorzoeking en uit de stukken rondom de inbeslagname van deze geldsommen weliswaar blijkt in welke ruimtes deze zijn aangetroffen, maar niet of deze al dan niet op enigerlei wijze aan het zicht waren onttrokken. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij niet wist van de aanwezigheid van het geld in de woning, kan op basis van het procesdossier daardoor niet worden ontkracht noch worden bevestigd. Los van de vraag of het geld al dan niet uit enig misdrijf afkomstig was, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte überhaupt wetenschap had van de aanwezigheid van of, in het verlengde daarvan, de beschikkingsmacht had over de geldsommen in haar woning. Reeds om deze reden zal de rechtbank de verdachte eveneens vrijspreken van het (gewoonte)witwassen van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag.
Resumerend, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het aan haar tenlastegelegde feit. Aan de overige verweren van de raadsvrouw komt de rechtbank niet toe.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker en
mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
(zaaksdossier 16)
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011
tot en met 1 oktober 2013, tezamen en in vereniging, althans alleen, te
Eindhoven, althans in Nederland en/of te Luxemburg, van het plegen van
witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben zij,
verdachte en/of haar medeverdachte(n), van (een) voorwerp(en) en/of een of
meer geldbedrag(en), te weten
- de inboedel van het appartement [adres] en/of
- sieraden en/of (een) horloge(s) en/of
- enig geldbedrag, te weten 40.350 Euro, in elk geval enig bedrag aan geld, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij en/of haar
medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) was of wie bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) voorhanden had, terwijl zij en/of
haar medeverdachte(n) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) en/of dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit misdrijf
en/of heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) en/of
dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar
medeverdachte(n) wist(en) en/of moest(en) vermoeden dat bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art. 420 bis lid1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht