ECLI:NL:RBLIM:2018:3297

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
03/864017-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van gewoontewitwassen in een grootschalig onderzoek naar criminele organisatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak betreft de verdachte, die samen met haar ex-echtgenoot, medeverdachte, werd verdacht van het witwassen van verschillende goederen, waaronder onroerend goed en spaarbrieven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte had moeten vermoeden dat het vermogen van haar ex-echtgenoot, dat zij samen had verworven, uit misdrijf afkomstig was. De verdediging daarentegen stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van enige criminele activiteiten van haar ex-echtgenoot en dat zij geloofde dat zijn vermogen legaal was verworven.

De rechtbank heeft in haar oordeel meegenomen dat de verdachte en haar ex-echtgenoot in een periode van 1 januari 2000 tot en met 4 juli 2011 samenleefden, maar dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar ex-echtgenoot, die pas na 1 april 2012 bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kon worden verweten dat zij niet alert was op de herkomst van het vermogen, omdat er geen aanwijzingen waren dat dit uit misdrijf afkomstig was. Daarom is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/864017-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 januari 2018. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens gesloten op 15 maart 2018.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van een woning in [plaats 1] , een woning te [plaats 2] , sieraden en/of twee spaarbrieven aan toonder van 410.000 euro per stuk.
Ten gevolge van een kennelijke verschrijving is in de tenlastelegging vermeld ‘ [plaats 1] ’ in plaats van ‘ [plaats 1] ’. De rechtbank herstelt deze verschrijving. De verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte heeft sinds 2000 geen eigen inkomen gehad en geleefd van de inkomsten van haar toenmalige echtgenoot, zijnde medeverdachte [medeverdachte] . Volgens de officier van justitie is er geen aannemelijke verklaring gegeven voor het vermogen destijds van [medeverdachte] . De verdachte had na de aanhouding in 2002 van [medeverdachte] redelijkerwijs kunnen vermoeden dat hij zich bezig hield met criminele activiteiten. Van haar mocht om die reden worden verlangd dat zij alert was op de herkomst van het vermogen van [medeverdachte] . Zij heeft echter nooit vragen gesteld en heeft dus tezamen met [medeverdachte] vermogen verworven en voorhanden gehad (in de vorm van de woning te [plaats 1] en de spaarbrieven), waarvan zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit uit misdrijf afkomstig was. Van de woning te [plaats 2] en de sieraden heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vrijspraak van de verdachte bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet vaststaat dat de tenlastegelegde goederen van misdrijf afkomstig zijn en dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat zo was. De verdachte en [medeverdachte] zijn in november 2006 uit elkaar gegaan. De verdachte heeft nooit het vermoeden gehad dat [medeverdachte] gedurende hun huwelijk of daarvóór middels strafbare gedragingen aan zijn geld is gekomen. Zij verkeerde in de veronderstelling dat [medeverdachte] zijn geld had verdiend met zijn elektronicazaak, de onroerend goed markt, de verkoopwinst van verkregen woningen en de opbrengst van de verkoop van de zaak van de verdachte. Over zijn aanhouding in 2002 heeft [medeverdachte] tegen de verdachte gezegd dat dit op een misverstand berustte, hetgeen bevestigd werd door de schadevergoeding die hij ontving wegens ten onrechte ondergane hechtenis.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Onderhavige zaak maakt deel uit van het grootschalig onderzoek ‘Wolf/Beretta’, waarin het Openbaar Ministerie een aantal verdachten verwijt dat zij op enigerlei wijze in georganiseerd verband betrokken zijn geweest bij de import in Nederland van verdovende middelen en/of de handel daarin. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de rechtbank bij vonnis van heden medeverdachte [medeverdachte] , zijnde de ex-echtgenoot van de verdachte, veroordeeld ter zake van (onder andere) het op grote schaal overtreden van de Opiumwet. De rechtbank heeft bewezen geacht dat [medeverdachte] in de periode van 1 april 2012 tot en met 1 oktober 2013 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij zich tevens in diezelfde periode heeft schuldig gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen.
Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte] zich vóór 1 april 2012 heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Van aankopen door [medeverdachte] vóór april 2012 kan daarom niet worden vastgesteld dat deze – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig waren. Dit brengt met zich mee dat er evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] – in de aan haar tenlastegelegde periode van 1 januari 2000 tot en met 4 juli 2011 – heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker en
mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
(zaaksdossier 16)
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000
tot en met 4 juli 2011, tezamen en in vereniging, althans alleen, te Eindhoven
en/of te Maastricht en/of te Echt en/of in de gemeente Geldrop-Mierlo, althans
in Nederland en/of te Luxemburg en/of te Frankrijk, van het plegen van
witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben zij,
verdachte en/of haar medeverdachte(n), van (een) voorwerp(en), te weten een of
meer geldbedrag(en) en/of onroerend goed waaronder
- ( een) woning(en) gelegen in [plaats 1] en/of bijbehorende inboedel
en/of
- een woning gelegen aan de [adres] te [plaats 2] en/of bijbehorende
inboedel en/of
- sieraden en/of
- enig geldbedrag twee, in elk geval een en/of meerdere
spaarbrief/spaarbrieven aan toonder (elk) ter waarde van 410.000 Euro bij de
Dexiabank te Luxemburg
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij en/of haar
medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) was of wie bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) voorhanden had, terwijl zij en/of
haar medeverdachte(n) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) en/of dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit misdrijf
en/of heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), bovenomschreven
voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) en/of
dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar
medeverdachte(n) wist(en) en/of rederlijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art. 420 bis lid1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht